| |
Ontdekkingsreis in de Zuidzee en naar de Behringsstraat, in de jaren 1815-1818, onder het bevel van Otto van Kotzebue. IIIde of laatste Deel. Met Kaarten en Platen. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. In gr. 8vo. VIII en 492 Bl. f 5-90.
Dit allerbelangrijkste deel van kotzebue's reis rondom de wereld bevat de wetenschappelijke aanteekeningen omtrent dezelve door de Geleerden der Expeditie, namelijk bijzonderheden wegens de bezochte landen door den Heer von chamisso, verslag wegens de ziekten van het scheepsvolk, algemeene aanmerkingen tot de reisbeschrijving, en bijdragen tot de Natuurlijke Historie, door eschscholz, en aanmerkingen wegens de kusten door van engelhardt. Chamisso's aanmerkingen beslaan hiervan meer dan vier vijfde gedeelte, en zijn voor den algemeenen lezer ook hetbelangrijkst, weshalve wij ons in dit verslag tot dezelve zullen bepalen.
Deze Geleerde beschrijft den indruk, dien elk der bezochte Landen op hem gemaakt heeft, derzelver natuurlijke voortbrengselen, en den natuurlijken, zedelijken, staatkundigen en godsdienstigen toestand der onderscheidene Volken, in den geest van forster's beroem le Waarnemingen, doch niet onder algemeene gezigtpunten gebragt, maar naar de Landen gerangsc hikt. Wij ontvan- | |
| |
gen dus berigten wegens Teneriffe, Brazilië, Chili, Californië, en alsdan een hoogstgewigtig Overzigt van den grooten Oceaan, deszelfs eilanden en oevers, die hij verdeelt in: 1) voorlanden; a) den voorwal der Sunda-eilanden en Molukken, met Nieuw-Holland als 't ware slechts één doorgebroken vastland uitmakende; b) achter dezelve de reeks der eilanden, die eigenlijk reeds aan de Noord-Amerikaansche kust op 60o N.B. begint, en grootendeels volkaniek is; onze Reizigers bepalen zich meer bijzonder tot het zuidelijk gedeelte, van de Philippijnen af, over Nieuw-Guinea, tot aan de Nieuwe Hebriden; Nieuw-Zeeland is het zuideinde van deze, gelijk Nieuw-Holland van de vorige landenmassa; - 2) de eerste Provincie, ten Noorden des evenaars, en met denzelven bijkans evenwijdig, zich van het W. naar het O. uitstrekkende (de Marianen-, Carolinen-, Milgraves-eilanden, en de nieuw ontdekte groepen Radack, Ralick, enz.); - 3) de tweede Provincie, ten Zuiden der linie, tusschen deze en den keerkring, (de Koningin Charlotta's-, Vrienden-, Societeits-, Marquizen- en ontelbaar
vele andere eilanden; - 4) de noordwaarts afgezonderde groep der Sandwich-eilanden, omtrent zoo verre ten Noorden, als de Vrienden-eilanden ten Zuiden des evenaars. Deze onderscheidene eilanden laten zich tot twee hoofdvormen brengen; de hooge eilanden, doorgaans van eenen volkanieken aard, en de lage, of Koraal-eilanden, gewrochten van eene kleine polijp, meestal met een' wal van eilanden omgevene zeekommen of bassins. De bewoners zijn hoofdzakelijk van twee hoofdrassen: 1) de Austraalneger of Papuas, welken men op Nieuw-Guinea het zuiverst en talrijkst ontmoet, maar ook op de meeste der andere voorlanden een groot gedeelte der bevolking uitmaakt; waarschijnlijk de oorspronkelijke bewoners, die later voor de veroverende Maleijers naar de bergen der binnenlanden zijn gevlugt. Men vindt die reeds op Madagascar, op de Andaman-eilanden, zelfs op de Philippijnen en Formosa; het is nog niet uitgemaakt, of de
| |
| |
weinig bekende Harafora's of Alfurezen met hen van éénen stam, of daarvan verschillend zijn; 2) de Maleische volksstam, blanker, schooner, en naar ligchaam en geest meer ontwikkeld, dan de Neger; met lang, krullend haar. Men vindt hem reeds ter zijde van de negerachtige Vinzimbers op Madagascar. Hij maakt de hoofdbevolking uit der Sunda- en Moluksche eilanden; tot hem behooren de krijgshaftige bewoners van Celebes, de zachte Tagalen der Philippijnen, de vreedzame en goedhartige bewoners der Carolinen, en de door cook en forster zoo geroemde Vrienden-eilanders en O-Taïtiërs, benevens de schrandere Sandwichers. Het is zelfs hoogst opmerkelijk, dat de bewoners der tweede Provincie, die van de Sandwich-eilanden en van Nieuw-Zeeland, hoewel de beide laatstgenoemde gewesten op meer dan zestig graden breedte van elkander liggen, in taal, Godsdienst, zeden en gebruiken (vooral in het bekende taboe, sacrosanctus, op personen en zaken toegepast) de treffendste overeenkomst hebben.
Wij ontmoeten in dit overzigt zeer treffende en merkwaardige opmerkingen, onder anderen eene, die zich dadelijk bij het inzien der kaart bewaarheid vindt, namelijk de treffende overeenkomst tusschen de Mexikaansche golf en het vasteland van Mexico met de Chinesche zee en den bovengenoemden voorwal a, wanneer men zich de digt bijeenliggende eilanden in zamenhang voorstelt. Alsdan komt Nieuw-Holland met Zuid-Amerika overeen; de gewezene landengte tusschen het noordelijke van Diemensland en het eiland Timor is slechts doorgebroken; Borneo is te vergelijken met Yucatan, Celebes met Honduras, Java met Guatimala, Malacca met de Westkust van Mexico, en Sumatra met Californië. Dergelijke Harmoniën van de onderscheidene landen des Aardbols, die ook hier eenen eenzelvigen typus aanduiden, behooren tot het verhevenste en aangenaamste gedeelte der Aardrijkskunde.
De tweede belangrijke bijzonderheid, die ons de kun- | |
| |
dige medereiziger van kotzebur levert, is een onderzoek naar de talen der Zuidzee-volken, tot opdelving van derzelver meerdere of mindere verwantschap. Het is vooreerst door marsden bewezen, dat in de talen van alle de Volken, die door uitwendige vorming blijken tot den Maleischen Volksstam te behooren, niet alleen de getallen, maar ook een groot aantal wortelwoorden onderderling overeenkomen. Het Maleisch is van deze algemeene taal van Polynesien eene latere spruit, door het Sanskritsch ('t welk nog meer in het Javaansch heerscht) en eenigzins door het Arabisch gewijzigd. Het zuiverste overblijfsel der oude grondtaal vindt men in die der Tagalen op de Philippijnen, eene reeds vrij ontwikkelde spraak, die door de Spaansche Zendelingen naauwkeurig beoefend, en in eene menigte spraakkunsten en woordenboeken bekend gemaakt is. Deze taal heeft zeven voorname tongvallen, en derzelver voornaamste eigenaardigheden zet onze Reiziger naauwkeurig uiteen; hij geeft ook het Alphabet dier taal, alsmede eene vergelijkende woordenlijst van de Marianen-eilanden, van Eap of Yap en Ulea in de Carolinen, en van de nieuwontdekte groep Radack. - De taal van Tonga (van de tweede Provincie) vertoont het Maleische taalstelsel in de grootste eenvoudigheid en kinderlijkheid; wij hebben reeds gezien, dat de Sandwich- en Nieuw-Zeelandsche taal daarmede in de hoofdzaak overeenkomt. Zij heeft meer van het Philippijnsch of Tagaalsch, dan van het eigenlijke Maleisch.
Doch er bestaat ook eene gewijde (liturgische) taal, op de Sandwich-eilanden zoo wel als op O-Taïti, en in die taal verstaan de inwoners dier gewesten elkander nog, niet meer in de gewone. De Opperhoofden doen soms willekeurige veranderingen van taal invoeren: zelfs tammeamea op de Sandwich-eilanden bedacht eens eene geheel nieuwe taal, bij de geboorte van een' zoon. Het blijkt uit alles, dat deze eilanden uit Azië bevolkt zijn, en dat de mensch, tegen den Ooster-passaatwind op, al meer en meer oostwaarts in dezen grootsten Archipel der Aarde is doorgedrongen, en, een vreemd verschijnsel!
| |
| |
eene lange reeks van Eeuwen, in weerwil der gemelde taalnieuwigheden en van het gebrek aan schrift, zijne gemeenschappelijke taal grootendeels heeft behouden. Van het reizen tegen den Ooster-passaatwind zijn ook nog voorbeelden in onze dagen. Kadoe, wien onze Reizigers zoo vele berigten te danken hebben, was dus uit de Carolinen naar Radack gedreven. - Wij kunnen ons niet onthouden, hier van de merkwaardige slotsom der nasporingen van onzen geleerden Reiziger iets mede te deelen: ‘Het resultaat van onze nasporingen, zoo der Geschiedenis als der Natuur, is, ons den mensch zeer jong op deze oude Aarde voor te stellen. In de lagen der bergen liggen de puinhoopen eener oudere wereld begraven: de wateren trekken terug; dieren en planten verspreiden zich van verscheiden punten in verscheiden rigtingen over de oppervlakte der aarde; de bergen scheiden de landen; de mensch verlaat zijne wieg, het gebergte van Azië, en neemt, zich naar alle kanten uitbreidende, het vasteland in bezit; hij verspreidt zich in het westen over Afrika, waar de zon den Neger kleurt, en over Europa, waar later ingetrokken stammen in drievoudige tongvallen onmiskenbaar de taal van Indië spreken. De Papuas, op de oostelijke onder de linie gelegene landen, ondergaat door gelijke inwerking dezelfde verandering als de Afrikaan, of behoort welligt met hem tot één' stam. De Chinees blijft in Oost-Azië onveranderlijk. Andere stammen verspreiden zich in het Noorden van Azië; de Noordoostpunt der oude wereld baant tot de nieuwe den weg; hier verstrooijen en vervreemden zich de volksstammen; eene zekere overeenkomst laat ons een' gemeenschappelijken menschenstam aannemen, maar de
talen hebben zich geheel van elkander gescheiden. - Een andere stam, de Esquimaux, wier gelaatsvorming ons het Mongolische en Chinesche menschenras verraadt, verspreidt zich van Noord-Azië langs den noordelijken zoom van Amerika tot aan Groenland heen, en bewaart in beide werelddeelen eene gelijke taal, gelijke
| |
| |
levenswijze en gelijke kunsten. Eindelijk stort zich van de Zuidoostpunt van Azië een stoutmoedig zeevolk, het Maleische ras, over de woonplaats der Papuas heen, tot over de oostelijkste, afgelegenste eilanden des grooten Oceaans.’ Eene beknopter, zakelijker en waarschijnlijker opgave van de verspreiding des menschdoms over het Aardrijk hebben wij nog nergens gevonden.
Na het algemeen overzigt gaat de Heer chamisso over tot eene meer bijzondere beschouwing der Philippijnsche eilanden, der Marianen, van de eerste Provincie des grooten Oceaans, en in 't bijzonder van Radack, Ralick en de naburige eilanden, van de Carolinen, de Penrhyn-eilanden en het eiland Romanzoff, allen lage Koraal-eilanden. De berigten wegens Radack zijn bijzonder opmerkelijk: het goedaardige volkje, 't welk deze eilandgroep bewoont, verdient in vele opzigten de voorkeur, die men weleer zoo ruimschoots aan natuurmenschen boven beschaafde Volken toekende. Zij behandelden de Russen met de grootste vertrouwelijkheid en trouwhartigheid. Doch ook zij zijn niet veilig gebleven voor de rampen der gevloekte heerschzucht. Zekere bemoeiäl lamary heeft het Regt van tusschenkomst doen gelden, en strekt zijnen ijzeren arm, onder plundering en bloedstorting, uit over alle noordelijke eilanden. Over eene halve Eeuw zal hij de legitime Vorst van Radack, en zijn Regt, volgens het wetboek der slaven en Tirannen, een Goddelijk Regt heeten! - De bewoners van Radack vereeren een' onzigtbaren God, en brengen hem eenvoudige offers van vruchten. De huwelijken berusten op vrijwillige overeenkomst, en zijn ligt te ontbinden. De onvruchtbaarheid van het land, waarop zich nog weinig plantaarde bevindt, heeft aanleiding gegeven tot de afgrijselijke wet, dat iedere moeder slechts drie kinderen mag opvoeden, en het vierde, benevens alle volgenden, levend moet begraven! (De Opperhoofden zijn vrij van deze moordwet.) De lijken van den gemeenen man werpt men in zee; de Opperhoofden begraast
| |
| |
men. (Hier heeft de Oligarchie dus zelfs in de rustplaats na den dood eene onderscheiding weten te bewerken.) - De inwoners der Carolinen-eilanden zijn niet minder goedaardig, doch verder in beschaving gevorderd, dan die van Radack. De karakterschets, door onzen Schrijver van kadoe, een hunner, gegeven, is allerbeminnelijkst. Dit volkje is ver gevorderd in scheepvaart; het bezoekt thans geregeld de Marianen, waarheen de minzaamheid van den braven Spanjaard, Don luis de torres, hen in 1804 gelokt heeft. Reeds in 1710 hadden de Paters Zendelingen cortil en duperon eene vergeefsche poging gedaan, om het Christendom op de Carolinen in te voeren; en in 1731 werd Pater cantova, aan wien wij de eerste eenigzins uitvoerige berigten nopens deze eilanden te danken hebben, onder zijn bekeeringswerk doorstoken. Doch hierom moet men deze goedaardige lieden niet van wreedheid beschuldigen: men bedenke, dat de Spanjaarden op de naburige Marianen ook hun zoogenaamd Christendom kwamen verkondigen met soldaten en geschut (onder den vromen Zendeling diego luis de san vitores in 1661), en dat nog vóór het einde der Eeuw die Natie niet meer bestond. Zóó bekeeren de Spaansche Geloofsmannen!
De eerdienst der Carolinen is in zoo verre zuiver, dat zij slechts aan onzigtbare Hemelgoden gelooven, en nergens afbeeldingen van Goden maken. Nogtans is hun Olympus ook zeer bevolkt, en de geslachtrekening hunner Goden magtig verward. Wij vinden den mythus van olifat, dien de Schrijver (bl. 291) liefelijk noemt, ongerijmd en kinderachtig. Zij meenen, dat er ook haaijen, andere visschen, en werklieden in den hemel zijn, dat er huizen gebouwd worden, dat de donder een persoon is met een' leelijken mond, enz. Zij hebben ook vele bijgeloovigheden. Het blijkt, dat de bewoners der Pelew-eilanden, hunne naburen, niet zulke onschuldige menschen zijn, als wilson ons in hen doet kennen. Zij hebben volstrekt geene schaamte, en zouden zelfs menschenëters zijn. Veel korter zijn de berigten omtrent
| |
| |
de Penrhyn-eilanden, en (uit de tweede Provincie) die over het Paasch-eiland, alwaar de Schrijver meent, dat de bevolking toeneemt, en de toestand der inwoners verbeterd is. Van daar brengt ons de Reiziger Noordwaarts naar de afzonderlijke Sandwich-groep over, van welke hij eene naauwkeurige schildering geeft, zoo wel wat den physieken staat des lands als den zedelijken toestand der inwoners aangaat. Belangrijk is de schildering der drie hooge bergen op Owyhee, der twee op Mauwi, der lagere op Owaha, met de haven van Hanarura. De Europesche dieren en gewassen tieren op de Sandwich-eilanden; schoon de tarowortel, of de eetbare arum, het hoofdvoedsel der ingezetenen blijft. De bloedige Godsdienst der Sandwichers is bekend, en onze Reiziger is toch zeer tegen de invoering des Christendoms, hetwelk zich, zegt hij, aldaar enkel op de omverwerping der bestaande orde kan grondvesten. Wel nu, het zij zoo! God geve, dat het ware Christendom dáár, en in Spanje, en in Turkije, en elders, zich spoedig op de puinhoopen der verfoeijelijke bestaande orde van zaken moge grondvesten, ten spijt der Ministers van het Rijk der Duisternis, die zulks tegenhouden! Ook staatkundig bevat de bestaande orde van zaken op de Sandwich-eilanden weinig, dat haar aanbeveelt: 't is het oude Europesche leenstelsel in al deszelfs hardheid, behalve dat men de menschen niet verkoopt, zoo als in Rusland. - Ten slotte geeft ons de kundige chamisso zijne nasporingen over de kom tusschen Kamtschatka, de Aleutische eilanden en de beide vastelanden van
Azië en Amerika, en wederlegt het gevoelen van den allezins kundigen burney, dat die kom gesloten zou wezen, en de Behringsstraat niet door zou loopen. Vervolgens wordt de Flora dier streken, welke niet zoo arm is als men wel denken zou, de dieren en menschelijke bewoners geschilderd.
De vertaling krielt van erge Germanismen. Slechts enkele staaltjes zullen wij opgeven. Bl. 194. verafschuwde (verabscheute) voor verfoeide; bl. 330. grassen (Gräser) voor grassoorten; bl. 332. de kunst van den wijn te kel- | |
| |
deren (!!!) (keltern) voor te persen; bl. 348. evenmaat (Ebenmass) voor evenredigheid; bl. 363. namelijk (na mentlich) voor met name (ons namelijk strijdt met den zin); bl. 367. uitgemaakt (ausgemacht) voor blijkbaar; bl. 375. in hetwelk zich bekenderwijze ... zich verblijden kan (bekanntermassen sich erfreuen mag, van ons werelddeel gebruikt) voor: 't welk, gelijk men weet, ons werelddeel geniet; bl. 378. bevredigende voor voldoende; bl. 381. te overschatten (überschätzen) voor te hoog te stellen; bl. 384. zwavelkies (Schwefelkies) voor zwavelkei; bl. 387. verlagingen (Niederungen) voor laagten of valleijen; ald. beduidender (bedeutender) voor aanmerkelijker. Wij spreken nu niet eens over de geheel Hoogduitsche schikking van vele volzinnen; over de tallooze bastaardwoorden, waar die geheel niet vereischt werden, b.v. cerealiën voor
graansoorten, productive voor voortbrengende, beide op bl. 380; misslagen alle, waarvoor een Vertaler zich toch wachten moest, die, met zoo veel zelfbehagen, in de voorrede van dit deel zegt, ‘dat hij zich vleijen durft, van, bij het bearbeiden van deze vertaling, merkelijk verschillend van het gewone overschrijven van een' Roman of ander oppervlakkig werk uit de eene taal in de andere, waarbij weinig wetenschappelijke kennis gevorderd wordt, zich zoo gekweten te hebben, dat hij gerustelijk rekenen mag op de goedkeuring van bevoegde beoordeelaars, en zoo veel prijs stelt op dezen zijnen arbeid, dat hij het eene eer rekent, zich als vertaler van dit werk aan het Publiek te doen kennen.’ Quid dignum tanto etc. Wij wilden wel eens zien, hoe deze Vertaler, die zoo laag neêrziet op Romans, den Kennilworth van walter scott zou overschrijven!
|
|