en wordt tevens al wat de aandoeningen te zeer zou opwekken, of ook den kranken beangstigen, en daardoor de ziekte verergeren, genoegzaam vermeden. Mogt ieder, die kranken godsdienstig behandelen moet, leeren denken en spreken in dezen toon, en dezelfde trouw steeds paren met soortgelijke voorzigtige wijsheid! De Schrijver houdt zich aan de godsdienstige begrippen van zijn Kerkgenootschap, maar in den tegenwoordigen malschen en verstandigen geest. De korte of langere versjes, die dikwijls aan een ziekbed zoo veel goeds doen, en waarmede dit werk niet overladen, maar toch behoorlijk is voorzien, zijn wèl gekozen.
Uit de Anekdoten, voorkomende in de derde Afdeeling, geven wij deze twee ter proeve:
‘Belijdenis van eenen ouden Staatsdienaar. Hoe langer men leeft, des te meer gevoelt men zijne afhankelijkheid, en het onvoldoende, ook zijner beste daden, zoodat men reeds tevreden is, als men van anderen het geringste bewijs van genegenheid mag ondervinden. Alle mijne deugden worden zoo klein in mijne oogen, dat er mij geen andere grond van hoop overig is, dan Gods barmhartigheid en ontferming. - Wanneer het mij vergund ware het voorledene terug te roepen, en al het goede, dat ik ondervond, nog eenmaal te genieten, dan zoude ik, boven alle eergenot en vreugde, de voorkeur geven aan den zegen, dien God mij door lijden en beproeving toezond. God is zoo geheel liefde, dat geen mensch, in welke omstandigheden hij ook verkeert, geheel ongelukkig kan genoemd worden. Elk mensch heeft, gedurende zijn leven, een' korteren of langeren tijd, in welken hij wezenlijke vreugde geniet. Wêl hem, die het juk droeg in zijne jeugd, en, daardoor geoefend, eenen gerusten ouderdom geniet! - Het is een aangenaam, geruststellend gevoel, als men, na de grootste helft des levens te hebben afgelegd, tot zichzelven zeggen kan: Gods wil is ook aan mij volbragt; ik was een dienaar zijner Voorzienigheid, en volgde gaarne haren wil; ik werd verwaardigd met de eer van door haar tot nuttige oogmerken ge-