ren, hier aangekondigd, de onzedelijke en laffe straatdeunen verdringen kunnen,..... wij wenschen het; zij verdienen het; God geve het! maar, helaas! wij denken aan de voortreffelijke Volksliedjes, door onze, nooit genoeg geprezene, Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, hoezeer dan ook meermalen, uitgegeven, en - met droefheid wordt het geschreven - wij twijfelen, wij wanhopen. Intusschen, gij hebt het goede gewild, waarde Volksvriend! en mist uw pogen het gewenschte gevolg, gemakkelijk kunt gij u getroosten. Met welke soort hebt gij dit lot dan niet gemeen? Niet alles gaat echter verloren: wonderboomen en paddestoelen vergaan zoo schielijk, als zij zich opslaan; maar - het Koningrijk der Hemelen is gelijk het kleinste der zaden, dat opwast, zonder dat men zeggen kan, hoe. Allen, die dit woord van den Eenigen, wiens gansche aardsche geschiedenis begrepen is in dit verhaal: ‘Hij ging het land door, goeddoende aan allen,’ verstaan, willen wij opgewekt hebben, om, door de verspreiding van dit kleine boekje, deszelfs waarde te beproeven, en, in plaats van aanmerkingen te maken, kondigen wij alleen den inhoud aan. Het bevat negentien aardige, dikwijls geestige en naïve stukjes, onder de volgende welaangebragte opschriften: De Granenpikker. Het
Sparen. Arbeidzaamheid. De Snapsters. Oud mal gaat boven al. De Moeder. Arme Annette. Het Bedelen. Wakkere Griet. Het Nufje. Deventersche Koek. Slordigheid. Twaalf Ambachten dertien ongelukken. De Kermisvreugd. De Koepokken. De Vrolijkheid. Het Speelkind. De wensch om (naar) een' hoogeren stand. Aan Pieter, die eene Vrouw zoekt.
Men koope, leze, en geve!