Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarnemingen op Reizen in en buiten Duitschland, enz. Door Dr. A.H. Niemeijer. Uit het Hoogduitsch. IIde Deel. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. 1822. In gr. 8vo. XVI, 468 Bl. f 4-80.Wij hebben dit tweede deel der reizen van den heer niemeijer met verhoogd genoegen gelezen. Hetzelve loopt geheel over Engeland, waar hij zich, inzonderheid te Londen, een tijdlang ophield. Daar is, het is waar, over dit land en deszelfs hoofdstad veel, zeer veel geschreven. De Duitsche goede vooral is gewis den meesten onzer lezeren bekend. Doch er zijn meer belangrijke zijden aan deze zaak, dan derzelver grootsch en schitterend, vreemd en verbazingwekkend uitwendig. Hoe staat het met zoo vele inrigtingen, handelwijzen en vorderingen van allerlei aard, op welke de Brit zich, ten deele, stout beroemt, en die hem, anderdeels, (vaak ook in gelijk opzigt) door den vreemdeling tot ver- | |
[pagina 492]
| |
wijt gerekend worden - met het schoolwezen, het akademisch onderwijs, de godsdienstige verlichting? Elk weet, dat over het eerste en de laatste inzonderheid veel gesproken en grootelijks verschild wordt. Doch niet alle reizigers zijn bevoegde oordeelaars over deze dingen. De minsten zijn, bovendien, onbevooroordeeld en onpartijdig. Vooral onder de Duitschers, die wel het meest reizen en schrijven, althans als zoodanig bij ons bekend worden, is de een met de hooge vlugt van zijn vaderland, de ander met het nieuwe, vreemde, inzonderheid Engelsche, veel te zeer ingenomen, dan dat wij op zijne magtspreuken en wonderbare Omtrekken veel staat zouden mogen maken. Maar niemeijer is geleerde, theologant en opvoeder van beroep, althans geweest. Hij heeft over beide genoemde wetenschappen gedacht en geschreven, ja klassieke werken in het licht gegeven, ook bij ons, door vertaling, bekend. Het hapert hem dus aan de noodige toerusting niet tot een grondig onderzoek en vergelijking, waartoe bovendien zijn naam en betrekking, benevens aanbevelingen van onderscheiden aard, hem te beter in staat stelden. En, hetzij de boven gemelde ingenomenheid met Engeland en die met eigen vaderland hier elkander in evenwigt hielden, hetzij jaren en ondervinding den geleerden man zoo wijs gemaakt hebben, wij vonden doorgaans eene koele bedaardheid, billijkheid en onpartijdigheid in zijn oordeel over al de genoemde onderwerpen, die ons hetzelve hoogstbelangrijk hebben gemaakt. Naar het schijnt, is niemeijer thans ook in een' voornamen boekhandel betrokken, en dit geeft aanleiding om dat vak wat naauwkeuriger te beschouwen, en met hetzelve in Duitschland te vergelijken, hetgeen mede verdient gelezen te worden. De man wordt hierbij tevens veel gewaar van hetgeen wij elk oogenblik ondervinden, wanneer hij niet alleen opmerkt, hoe zeer elders alles veel meer in het groote gaat dan te zijnent, maar ook, hoe weinig werk men daar van zijne vaderlandsche letterkunde maakt. Behalve deze hoofdzakenGa naar voetnoot(*), mangelt het ook niet aan | |
[pagina 493]
| |
zoodanige stoffen, welke nog meer in den algemeenen smaak vallen; en de heer niemeijer schrijft niet alleen uitnemend wel, maar heeft ook een' bekwamen vertaler gevonden, die hem in sommige noten nog wel eens een weinigje teregt helpt, of dezelve besteedt, om onze vaderlandsche zaken mede in de gemaakte vergelijking te betrekken. Hier en daar hadden wij, schoon in het algemeen wel te vreden met den middelweg van lof en berisping, door den Duitscher bewandeld, toch ook nog wel eens lust, eene aanmerking te maken, en daarvoor zelfs, des noods, de eene of andere geplaatste weg te laten. Zoo valt hij ons, b.v., te laag op de oude Engelsche dichters, zelfs in vergelijking met de nieuweren. Pope's schoolgeleerdheid en thomson's bloote beschrijvingen zijn, dunkt ons, niet te verachten; en shakespeare vliegt immers ten minste hoog genoeg? Wat hebben toch zijne landgenooten van dien tijd, om hiermede te vergelijken? Daarentegen mag wel Lord byron's (NB. het is deze, voor de Grieksche vrijheid gevallene, dichter, die bij den regel, en wel, zoo men zegt, met eene guinje, betaald werd) uitval tegen Lord elgin's Atheenschen tempelroof niet zoo geheel mis zijn. Dat wij thans een paar stalen laten volgen. - ‘Toen mij, juist uit het kerkelijk zendelinghuis tredende, het toeval eenen zeer verstandigen man in den postwagen deed ontmoeten, en ik hem mijne blijdschap betuigde over hetgene ik aldaar gezien en gehoord had, hernam hij: ‘Alle deze groote inrigtingen zouden toch nog veel meer waardig zijn, als de zendelingen, die men zond naar de afgodische volken, hun slechts eenen waarlijk algemeenen en zedelijken (redelijken?) godsdienst verkondigden. Maar, zoo als de zaak thans staat, zou de een hen tot Baptisten, de ander tot Methodisten, de derde tot Hernhutters, de vierde tot Kwakers, de vijfde tot Calvinisten en de zesde tot strenge Lutherschen willen maken, en, in plaats van de eenvoudigste waarheden des godsdiensts en eener zuivere zedekunde te prediken, de negen-en-dertig artikels der Engelsche kerk van buiten doen leeren. Aldus brak de sektengeest aldaar af, hetgene een onpartijdige godsdienst der rede zou kunnen opbouwen.’ Ik antwoordde hem: ‘Alhoewel het zeer te wenschen ware, dat er steeds minder sektengeest, scheuringen en twisten onder de Christenen waren, zou er toch, bij de oneindige verscheidenheid der menschelijke gevoelens en der menschelijke begeerten, en bij de | |
[pagina 494]
| |
onmogelijkheid, om bovennatuurlijke voorstellingen zonder beeldtenis en omkleedsel te begrijpen en mede te deelen, nimmer eene volledige gelijkheid van inzigten nopens den godsdienst kunnen te gemoet gezien worden; en dat alle te ijverige pogingen, om eenigheid des geloofs te bevorderen, van ouds af groot nadeel in de kerk hadden gesticht. Ongetwijfeld was de eene leerwijze meer overeenkomstig met den geest der H. Schriftuur, met de behoefte der onbeschaafden, en ook met de rede, dan de andere. Ondertusschen - vervolgde ik - komen toch al die Apostelen der Heidenen niet slechts overeen in de aanprijzing der zuivere zedeleer des Evangelies, maar ook in de grondleer van de aanbidding van éénen God, in de opwekking tot vertrouwen op den Vader aller wezens, in het aandringen op de erkentenis van de algemeene behoefte tot verbetering, in het verwerpen van alle gedrogtelijke en onmenschelijke middelen ter verzoening, door te wijzen op de leer, het lijden en den dood des Verlossers der wereld, en de belofte eener zalige onsterfelijkheid voor allen, die, standvastig zijnde in het goede, gestreefd hadden naar het eeuwige leven. Het is geenszins de hoofdzaak, in welken vorm, onder welk beeld of onder welke gelijkenis zij deze waarheden mededeelden. Eene wijsgeerige wijze van behandeling zou echter het allerminste voegen voor zoodanige eerste beginners, die, even als kinderen en onmondigen, veeleer door geschiedenis, gelijkenissen en zinnebeelden tot hoogere en zuiverder begrippen moeten opgevoed worden. Zonder geloof aan gezag is er geen godsdienst voor de meerderheid der menschen denkbaar, en zelfs de kapel van den heer williams, hoe schoon zijne redevoeringen over de natuurlijke erkentenis van God ook mogen wezen, is, zoo als gij weet, reeds lang gesloten.’ - Hij zweeg eene poos. Toen wij afscheid namen, zeide hij kort en vriendelijk: ‘Ik zal verder over datgene nadenken, wat gij gezegd hebt.’
‘Het is in vollen nadruk waar, wat wendeborn reeds luimig van de Engelsche Couranten heeft gezegd: “Wie in Engeland een vreemdeling en met den aard dezer bladen onbekend is, die zou dezelve voor de grootste weldaad houden, welke het menschdom kan ten deel vallen.” Hun, die geld behoeven, worden daarin sommen van honderd tot eenige duizend ponden, bijna om niet, aangeboden; hij, wien gezondheid ontbreekt, behoeft slechts uit onderscheidene alge- | |
[pagina 495]
| |
meene geneesmiddelen een te kiezen ter zijner spoedige herstelling; wie schoonheid en eene frissche kleur tot in zijn tachtigste jaar wil behouden, dien wordt het middel daartoe voor weinige schellingen aangewezen; wie voordeelige eerposten beoogt, dien worden dezelve, onder het zegel der geheimhouding, voor eene gematigde som gewaarborgd; zelfs aanzienlijke predikantsplaatsen worden aan de meestbiedenden beloofd; de jonge gezellen en weduwenaars, die vrouwen wenschen te hebben, en de jonge dochters en weduwen, die mannen verlangen, behoeven slechts de advertentiën in de courant te lezen, dan zullen zij spoedig kunnen bekomen, hetgene zij zoeken; echtelingen, die sterke, welgeschapene zonen of dochters willen ter wereld brengen, behoeven slechts een paar voorlezingen bij doctor graham aan te hooren; voor arme verleiden, die gaarne hare schande bedekt willen houden, worden huizen geopend van goedhartige menschen, die bereid zijn, om ze te verbergen en te verzorgen, totdat zij weder op eene eerlijke wijze in de menschelijke zamenleving kunnen verschijnen; er is geen vak van onderwijs, voor hetwelk zich geene bekwame leermeesters en leermeesteressen opdoen; in één woord, er is geene behoefte denkbaar, waarvoor zich niet de een of ander bereid verklaart, om dezelve te bevredigen. - De stempels der Couranten bragten in 1817 329,104 p. st. (bij de 4 millioenen guldens) op, en van de aankondigingen werden 116,352 p. st. (1,300,000 guldens) betaald. Geen wonder, dat vaak de kleinste advertentie met verscheidene ponden aan den Courantier moet betaald worden.’ Een plaatje met akademische kostumen en een vignet, de kapel van het Koningscollegie te Cambridge verbeeldende, gaan voorop, en een ander plaatje in het boek verbeeldt de beruchte vrouw, die den Messias zou baren, benevens de prachtige wieg, voor den verwachten toegerust. |
|