Eén' trek vooral hebben wij gemist, door welken men de driftige en zich somtijds schijnende te wederspreken handelwijze van petrus volledig verklaren kan; namelijk, dat hij steeds de sterkste indrukken ontving van het tegenwoordig oogenblik. Hierdoor wilde hij, bij de verheerlijking van zijnen Meester, tabernakelen bouwen. Hierdoor wilde hij naar jezus, op zee wandelende, toeijlen, maar bezweek op het gezigt der beroerde golven. Hierdoor wilde hij naar de vermaningen van jezus niet luisteren, maar gevoelde zich in staat om Hem zelfs in den dood te volgen; doch was, eenige weinige oogenblikken daarna, niet dezelfde meer, en betoonde zich de zwakheid zelve. Over deze verloochening is niets bijzonders, noch door den Schrijver, noch door den Vertaler, gezegd. Alleen heeft de laatste, bij eene andere gelegenheid, bl. 111, waar in den tekst gezegd wordt, dat de zigtbare verlegenheid van petrus in het paleis des Hoogepriesters de lieden, die daar waren, waarschijnlijk aanspoorde om hem een weinig in benaauwdheid te brengen, met regt in eene noot opgemerkt: dat hij twijfelde, of de aanrandingen van petrus in dit licht beschouwd kunnen worden, en dat de vragen, hem aanstonds bij zijne intrede gedaan, zich bezwaarlijk uit zulk een beginsel verklaren laten. Maar waarom er niet kortelijk althans dit bijgevoegd, dat petrus zich, door zijne verlegenheid, natuurlijk dergelijke vragen op den hals haalde?
Dan, ons bestek laat niet toe, nog meer aanmerkingen te maken op hetgene wij, voor ons, minder goedkeuren. Wij voegen ten slotte dit ééne er bij, dat het ons een bijzonder genoegen deed, te zien, hoe de Schrijver, in eene zeer uitvoerige uoot, bl. 72-80, zich verzet heeft tegen het gevoelen der Roomschgezinden, volgens 't welk de Apostel petrus Roomsch Bisschop zou geweest zijn. In andere tijden zou zulks overbodig geweest zijn; in de onze is het allezins gepast. Mogten verstandige Roomschgezinden die noot lezen, en, zoo mogelijk, erkennen, dat al de Pauselijke auctoriteit eene loutere hersenschim is!