| |
| |
| |
Specimen Pathologico-Chirurgicum inaugurale de Polypis Uteri et Vaginae, auctore J.A. van de Water, Rheno-Trajectinus. (29 Apr. 1824.) Traj. ad Rhen. ex offic. J. Altheer. 8vo. form. maj. pp. 81.
Het kan der aandacht van elk, wien de bloei der vaderlandsche Hoogescholen ter harte gaat, niet ontglippen, welke losselijke pogingen worden aangewend door hen, die hunne Akademische studiën geëindigd hebben, en gereed staan, eene eervolle, hoewel met vele moeijelijkheden overzaaide, loopbaan in te treden, om blijken te geven, dat de lessen hunner Leermeesters bij hen eene vruchtbare uitwerking hebben gehad, en, indien wij ons van het woord mogen bedienen, als 't ware eene publieke rekenschap te geven, dat de tijd, onder derzelver leiding, wèl door hen is besteed geworden. Het is aan het een en ander, dat wij een aantal verhandelingen verschuldigd zijn, die den stempel dragen van een schrander oordeel, belezenheid, en somwijlen van een zoo grondig doorzigt, als men niet zoude verwachten, dan bij diegenen, welke, bereids met ondervinding voorzien, een goed eind wegs op deze loopbaan gevorderd zijn.
De menigvuldige, zoo algemeene als bijzondere onderwerpen, welke reeds tot gemeld einde zijn afgehandeld, veroorzaken eene schaarschheid van stof en eene niet geringe besluiteloosheid in de keuze van dezelve, hetwelk hem, die naar den doctoralen titel dingt, niet zelden in verlegenheid brengt, waartoe zich te bepalen, ware het niet, dat het veld, waarop hij moet werkzaam zijn, zeer uitgebreid was, en hem een' zoo vruchtbaren als rijken oogst beloofde, ook dan nog, wanneer hij zich bij uitsluiting tot eenig afzonderlijk gedeelte wilde bepalen, waartoe hij veelal genoodzaakt wordt; hetwelk dan ook tevens aanleiding geeft tot eene breedvoerigere en naauwkeurigere bewerking, bij welke de kunst derhalve in geenen deele verliest.
| |
| |
Onder de voortbrengselen van dien aard is het ons aangenaam, ook het aan het hoofd dezes vermelde te kunnen aanwijzen, door den Heer van de water aan de Utrechtsche Hoogeschool publiek verdedigd, en nog des te belangrijker, door dat eenige praktische gevallen, door den Vader des Anteurs, den in de kunst grijs geworden achtbaren Nestor der Utrechtsche Heelmeesters, deze verhandeling verrijken, en hij, ten voordeele der vaderlandsche Heelkunde, eene manier ter afbinding der polijpen, benevens het daartoe te bezigen werktuig, doet kennen, en gelegenheid geeft, dat zulks buitenslands bekend worde, hetwelk den naam van onzen landgenoot van der haar en de vaderlandsche Chirurgie nogmaals zal doen vereeren, van welke laatste de vreemdelingen, sinds langen tijd, niet meer gewoon zijn, dan als in het voorbijgaan, te gewagen.
Na, in eene voorrede, aan de Heeren Professoren der Utrechtsche Hoogeschool, den Med. Doctor van onsenoort en den Heer thiebout, zoo voor hunnen goeden raad ter zamenstelling zijner verhandeling, als de daartoe verstrekte materialen en het teekenen der platen, zijne dankerkentenis te hebben bewezen, gaat hij over tot de verhandeling zelve, de vleeschproppen (polypi) ten onderwerp hebbende: de bepaling, verdeeling, kenteekenen, en onderscheiding van andere daarmede verwisseld kunnende worden gebreken; de oorzaken, voorzegging en geneeswijze opgevende, en dit een en ander onder drie hoofdafdeelingen stelselmatig rangschikkende, welke wij beproeven zullen met hem te doorloopen.
Met regt zegt de Schrijver, de eerste afdeeling aanvangende, dat dit gebrek de aandacht van den Arts overwaardig is, dewijl het, miskend of aan zichzelve wordende overgelaten, de treurigste gevolgen kan naar zich slepen. Hij geeft eene goede bepaling van hetzelve, uit welke men dadelijk de verschillende gedaanten van het gebrek kan opmaken, voert de onderscheidene gemaakte verdeelingen door levret, richter en van gesscher aan, en bepaalt zich bij voorkeur tot die,
| |
| |
welke van de zitplaats afhangt, van welke hij ook de onderscheidene soorten afleidt, zoo als die van den bodem, hals en mond van den uterus, of die van de vagina, zonder echter te vergeten gewag te maken, dat ook aan de buitenste oppervlakte van het eerstgenoemde deel vleeschproppen zijn waargenomen, het getuigenis dienaangaande van mohrenheim en bichat inroepende.
De kenteekenen van het gebrek, naar deszelfs soorten, worden nu door hem naauwkeurig en breedvoerig uiteengezet. Hij wil, in de eerste plaats, het onderzoek niet alleen op handtasting laten aankomen, maar, zoo veel zulks met de zedelijkheid overeen te brengen is, ook door het gezigt; zijnde wij dienaangaande het met denzelven eens, dewijl eene valsche schaamte somtijds aanleiding geeft tot vergissingen van de zijde des Arts, welke niet dan tot nadeel van de lijderes zelve kunnen uitloopen. De voortgang der ziekte, van derzelver ontstaan, toeneming, verdere doorzakking, wegknaging der oppervlakte en dieper, tot het ontstaan der bloedstorting, wordt vervolgens aangewezen. Tevens brengt hij de verschillende gevoelens bij, betreffende de wijze, waarop de bloedingen ontstaan, welke sommigen aan het bersten van eenige aderspattige vaten (levret, richter), anderen aan de verbreking der celletjes in het binnenste der polijp, en weder anderen aan de gestadig door het vreemde ligchaam geprikkeld wordende bloedvaten van den uterus zelven (delpech) toeschrijven; en is zeer genegen aan te nemen, met walter, stark, siebold, meissner, maijer enz., dat in het grootste gedeelte der polijpen geen geregelde bloedsomloop plaats heeft, maar dat het cellen zijn, welke men van de binnenste zelfstandigheid der polijp niet kan scheiden, en, wanneer zij worden opgespoten, zich veel meer uitzetten, dan zulks bij ware bloedvaten plaats heeft; en wil hieruit als gevolgtrekking afleiden, waarom de bloedvliet somtijds zoo geregeld terugkeert, enz. Het een en ander is, op goede gronden, zeer wel geschetst.
De onderscheiding der uterus-polijpen, in het bijzon- | |
| |
der, van andere gebreken of verschillende toestanden, wordt, als nu aan de beurt zijnde, door hem vastgesteld, de zwangerschap, de zuiger-zwangerschap (graviditas molaris) met dezelve vergeleken, het knoestgezwel (scirrhus uteri) en uitzakking, de volkomene en onvolledige omkeering van den uterus duidelijk opgegeven; daarna vergelijkt hij de vagina-polijp met de uitzakking van dit deel, en met die der blaas; en, het een en ander aangetoond hebbende, gaat hij over tot de opgave der oorzaken, dezelve verdeelende in voorbeschikkende en gelegenheidgevende, deze laatste wederom in uit- en inwendige. Het ontstaan der polijpen, volgens de meeningen van stark, mursinna, levret, meissner, maijer, walter en puzos, kortelijk opgevende, is hij van gevoelen, dat de oorsprong verschilt naar gelange der oorzaken, en op welke wijze de natuur (hetwelk niet zoo gemakkelijk is, vast te bepalen) te werk gaat in de eerste vorming en verdere voeding van deze ziekelijke voortbrengsels: dit leidt hem tot de voorzegging, welke gewijzigd wordt naar de plaats, waar de polijp is ingeplant, den tijd van bestaan, de grootte en hoeveelheid derzelven, de mindere of meerdere dikte en stevigheid des steels, het gestel en den toestand der lijderes, de zamengesteldheid van het gebrek, enz.
(Het vervolg hierna.) |
|