| |
De Geboorte van den Mensch, physiologisch-dioetetisch en pathologisch-therapeutisch beschouwd, en grootendeels volgens eigene Waarnemingen en Proeven voorgesteld, door Dr. J.H. Wigand; uitgegeven door Dr. F.C. Naegele, gewoon Hoogleeraar in de Geneeskunde te Heidelberg; uit het Hoogduitsch vertaald door C. van Eldik, Med. et Art. Obst. Dr. te Nijmegen. Iste Deel. Te Amsterdam, bij R.J. Berntrop. 1822. In gr. 8vo. Behalve de Voorrede, 335 Bladz. f 4-:
Niettegenstaande de groote en gewigtige vorderingen,
| |
| |
welke de Verloskunde gedurende ruim eene halve eeuw gemaakt heeft, valt het niet te ontkennen, dat dezelve nog voor zeer vele verbeteringen vatbaar blijft. Immers gemelde vorderingen betreffen voornamelijk het mechanische gedeelte dier kunst; terwijl eene meer gezuiverde Physiologie, van de uitgave van haller's klassiek werk dagteekenende, noch aan haar, noch aan de Heelkunde dat nut heeft aangebragt, 't welk men billijk van zoo groot eene hervorming zou hebben mogen verwachten. Om aan deze behoefte te voldoen, schreef de kundige en vrome wigand dit geschrift, hetwelk, gedurende het laatste gedeelte van zijn leven door hem afgewerkt, als de nalatenschap beschouwd mag worden van een achtingwaardig Geneesheer, die nog zijne laatste oogenblikken besteed heeft ten nutte zijner kunst en tot heil zijner medemenschen. En niemand, voorzeker, was beter voor zulk eenen arbeid berekend, dan wigand. Vol geestdrift voor zijne kunst, met dien aangeboren tact begaafd, welke den grooten Arts vormt, eene gave, die hij door oefening volmaakt had, een geduldig en onvermoeid waarnemer der Natuur, van eene ernstige, godsdienstige gemoedsstemming, die den Arts elken lijder als een hem toevertrouwd heiligdom beschouwen doet, waarvan hij ééns rekenschap zal moeten afleggen, bezat hij alles, wat men in den Schrijver van zulk een werk, met billijkheid, mogt vorderen. Daarenboven overtuigd, dat stille nederigheid de eerste eigenschap moet zijn van den Arts, bij wien iedere poging, om te schitteren of te pralen, (het eigenaardig kenmerk van den Charlatan) zoo gevaarlijk en voor kunst en lijder zoo hoogstverderfelijk zijn moet, had hij een' afkeer van dat armamentarium obstetricium, waarmede de gewone Accoucheurs hunne kunsten verrigten, en geloofde hij, dat een geduldig vertrouwen op de Natuur en hare vaak onuitputtelijke krachten vele ongelukkige uitkomsten, het gevolg van
ontijdig aangewende instrumentale hulp, zou kunnen verhoeden.
Het werk, dat aan deze denkbeelden zijn oorsprong verschuldigd is, maakt den lezer met die natuurkrachten bekend, en met de wetten, volgens welke zij bij de ge- | |
| |
boorte van den mensch werkzaam zijn. De Inleiding, waaraan dit gansche eerste Deel is toegewijd, behelst eene ontvouwing van de natuur, kenteekenen, oorzaken en behandeling van die dynamische ziekten, aan welke de uterus zoo dikwerf lijdt, en waardoor het werk der verlossing zoo dikwijls verhinderd wordt. Dit onderwerp nu wordt, na eene opheldering van het begrip der dynamische ziekten van het baringsorgaan en van de dynamica der Verloskunde, in de volgende Afdeelingen gesplitst:
I. Algemeene natuurleer van het baringsorgaan. II. Algemeene ziekteleer van hetzelve. III. Bijzondere leer van de bewegingsziekten van den uterus. 1 Klasse. Hypersthenie, overhaasting, overijling van den uterus. 2 Klasse. Weeënzwakte, asthenie der weeën, traagheid, adynamie, atonie van den uterus. A) Algemeene ziekteleer en geneeswijze van de weeënzwakte. B) Bijzondere ziekteleer en geneeswijze van de toevallige weeënawakte. 1. Rheumatismus van den uterus. 2. Aanleg tot ontsteking, ontstekingachtigheid of erethismus van denzelven. 3. Volbloedigheid en hoemorrhoidaal-toestand van denzelven. 4. Huidwaterzucht en volwaterigheid der barenden. 5. Convulsibiliteit, ziekelijke gevoeligheid van den uterus, hysterie der barenden. 6. Over de bloedvloeijingen uit den uterus, als toevallige oorzaken der uterus-zwakte. 7. Gemoedsbewegingen, als toevallige oorzaken der weeënzwakte. 3 Klasse. Vermoeijenis, uitputting, verlamming van den uterus, (lassitudo, exhaustio et paralysis uteri.) 4 Klasse. Krampen in den uterus, krampweeën. Over de stuipen der barenden, en derzelver zamenhang met de krampen van den uterus. Complicatiën der uterus-ziekten. Kan men ook sommige latere vertragingen der verlossing, die door mechanische oorzaken ontstaan, door mechanische middelen verhoeden? Slot van de Inleiding.
Dewijl wij in dit Deel alleen de Inleiding bezitten, kwam het Recensent gepaster voor, zich het oordeel over het gansche werk tot deszelfs volledige Nederduitsche uitgave voor te behouden. Alleenlijk zij 't hem vergund, met bescheidenheid, drie bedenkingen te opperen, welke, on- | |
| |
der het lezen, bij hem opkwamen, en waarvan de beide eerste den inhoud, de laatste den vorm betreft.
Vooreerst dan kwam 't hem voor, dat de Heer wigand, door eene welligt al te groote vooringenomenheid met zijne leer, (zoo als 't ons menschen pleeg te gaan) hier en daar van overdrijving niet geheel is vrij te pleiten. Immers ook hier, gelijk elders, geldt het medio tutissimus ibis, en kan een al te sterk en lang verlaten op de krachten der Natuur voor de moeder niet alleen, maar vooral ook voor het kind, evenzeer als het tegenovergestelde uiterste, verderfelijk worden; terwijl toch den Verloskundige de, dikwijls zoo moeijelijke, dubbele zorg voor het leven van beiden is aanvertrouwd. Deze bedenking is vooral voor jonge, onervarene Verloskundigen ter neêr geschreven, die zoo ligt aan de eene of andere zijde te ver gaan; een gebrek, waaraan geoefende meesters in de kunst, zoo zij ten minste onbevooroordeeld en onpartijdig zijn, minder zijn blootgesteld. Intusschen zal het vervolg leeren, in hoe verre deze bedenking op het gansche werk al dan niet zou kunnen worden toegepast.
Ten tweede. Alhoewel Recensent over 't algemeen het therapeutische gedeelte den meesten lof waardig keurt, trof hij echter enkele plaatsen aan, in welke eene te groote gehechtheid aan specifieke krachten van geneesmiddelen doorstraalt; eene dwaling, welke, ofschoon zoo oud als de Geneeskunde zelve, thans echter inzonderheid onder onze Duitsche kunstbroeders meer en meer schijnt veld te winnen, en maar al te dikwijls de vruchtbare oorsprong der grofste empirie geweest is. Wien toch is het onbekend, aan hoe vele bepalingen het gebruik der meest geprezene specifica is onderworpen, en hoe schadelijk dezelve worden kunnen, zoo niet de fakkel der algemeene therapie bij dat gebruik ons voorlicht? Zou dus wel, om een voorbeeld te noemen, de Borax een zoo specifiek middel bij de nazwakte van den uterus zijn, als de Schrijver beweert? Zoude, gelijk hij op eene andere plaats vooronderstelt, het vroegtijdig gebruik van het Opium en Castorcum (welk laatst middel vooral, onzes inziens, met
| |
| |
betrekking tot deszelfs specisieke werking op den uterus, te hoog gesteld wordt) het vermogen bezitten, om menige onregelmatige ligging van het kind te voorkomen? Recensent vermeent, met reden, aan beide stellingen te mogen twijfelen, en acht dezelve, zonder veelvuldige uitzonderingen en bepalingen althans, onverdedigbaar.
Ten laatste. Voordragt en stijl munten uit in klaarheid en duidelijkheid, waarop de Schrijver zich bovenal heeft toegelegd. Echter is daarbij het tegenovergesteld gebrek van wijdloopigheid niet altijd even gelukkig vermeden, en zijn de herhalingen niet zeldzaam. Dit gebrek is in geneeskundige Schrijvers dàn vooral te gispen, wanneer zij eenig praktisch onderwerp behandelen. Hoe dikwijls toch schrikt een volumineus werk den kunstoefenaar niet af, die, bij eene drukke en vermoeijende praktijk, zelden tijd tot uitgebreide studiën vinden kan; en hoe wenschelijk ware het daarom niet, dat eene aphoristische schrijfwijze, op het voetspoor van onzen boerhaave en andere vroegere Geneeskundigen, meer algemeen wierd ingevoerd!
De Vertaling is getrouw, doch niet vrij van Germanismen. 't Is wel waar, dat, gelijk de Vertaler aanmerkt, van den arbeid des geneeskundigen Schrijvers het: non quam formosa, sed quam recta sit quoeritur, geldig is; echter gelooft Recensent, dat elke Schrijver, hij zij Geneeskundige of niet, met de taal, waarin hij schrijft, behoort bekend te zijn, niet zoo zeer omdat het tot sieraad verstrekt, maar omdat de duidelijkheid het vordert. Gelijk doorgaans het Latijn der Medici slecht is, zoo is ook tegenwoordig, door het veelvuldig lezen en vertalen van Hoogduitsche boeken, eene soort van taal onder hen in zwang geraakt, welke noch Nederduitsch, noch Hoogduitsch heeten mag, en voor hen, die beide talen niet volkomen magtig zijn, niet zelden zwaar te verstaan is. Het zoude derhalve, ook om der duidelijkheidswille, wel te wenschen zijn, dat onze geneeskundige Schrijvers zich meer bijzonder op het taaleigen toeleiden. Ondertusschen betuigt Recensent aan den door zij- | |
| |
nen ijver en werkzaamheid met roem bekenden Vertaler van dezen arbeid zijnen dank; een' arbeid, die in meer dan één opzigt voortreffelijk genoemd mag worden, en, gelijk hij der nagedachtenisse van den voor zijne kunst te vroeg gestorvenen wigand tot eere verstrekt, zoo ook niet missen kan, zoo dezelve naar verdienste algemeen gekend en gewaardeerd mag worden, eene groote en gunstige hervorming in de Verloskunde te weeg te brengen. |
|