| |
| |
| |
De Christelijke Menschenvriend, in Verhalen voor Burgers en Boeren, door Dr. J.H. Jung, genaamd Stilling. Uit het Hoogduitsch. Isten Deels 1ste en 2de Stukje. Te Amsterdam, bij J.C. Sepp en Zo on. In 12mo. VIII, 302 Bl. f 1-90.
Het tweede stukje is ook voor hen, die het eerste reeds bezitten, afzonderlijk te bekomen. Hetzelve is, namelijk, reeds vóór achttien jaren, bij oomkens, te Groningen, uitgegeven; maar sepp heeft de verdere uitgaaf der volgende stukjes overgenomen. Nog een deeltje, insgelijks twee stukjes bevattende, ons nog niet geworden, schoon reeds ter perse bij de uitgave van dit eerste, zal volgen, en daarop de twee eerste stukjes der Bijbelsche Verhalen van den waardigen Auteur, naar welke wij verlangen, dewijl zij ons onbekend, en dewijl zij van stilling zijn. De Maatschappij, Tot verspreiding van slichtelijke boeken, in Engeland, ook door jung beproefd hebbende de oprigting eener dergelijke in Duitschland, ontving van dezen een berigt, het bezwaarlijke daarvan inhoudende, waarop eene som van f 600 te zamen gebragt werd, van welke jung de helft ontving. Hij teeg zelf te werk, en stelde een viertal stukjes op, die hij aan onvermogenden, voor niet, uitdeelde of uitdeelen liet. Dit berigt ons de Vertaler in zijn Voorberigt, geteekend 1806, waarvan het laatste, om den misstand, althans wel had mogen wegblijven, dewijl het reeds, als ter perse liggend, aangekondigde vervolg daar afhankelijk gesteld wordt van den aftrek van dit eerste deeltje.
De titel leert genoegzaam de strekking van dit werkje kennen: de heiligste en troostrijkste waarheden en pligten des Christendoms, in onderhoudende verhalen ingekleed, voor te stellen in eene ook voor de geringere volksklasse verstaanbare taal, ernstig en nadrukkelijk, is het edele doel. Hoe stilling verhalen kan, weet men.
Het eerste stukje verhaalt het volgende: Zeker rijke, fifferling, sterft, na een schrikkelijk goddeloos leven, en de gesprekken, na zijn akelig verscheiden, deelen allerhande booze stukken van dien deugniet mede: onder anderen had hij een' leerlooijer, henkelman, geld geschoten in diens uiterste verlegenheid, en zich daarvoor deszelfs huis en have
| |
| |
verzekerd. Deze, echter, was hem eindelijk niets meer schuldig; maar, zoo wel als zijne vrouw overleden zijnde, eischte de bedrieger het geheele voormalige kapitaal met de interessen terug van de beide zonen, en - hij kreeg het gedaan. De oudste zoon bestierf dit leed; terwijl de jongste zich buitenslands begaf, en eindelijk te Aschenborn een deugdzaam meisje trouwde. De éénige dochter van fifferling was aan eenen frederik verloofd, die bij een voornaam fabrikeur op het kantoor was. Dit huwelijk gaat door, nadat frederik met moeder en dochter was overeengekomen, om alle opofferingen te dulden, en zich van Gods zegen te verzekeren, door des overledenen misdrijven, zoo veel mogelijk, goed te maken. De jonge henhelman wordt met vrouw en kinderen ontboden, en hem huis en goed overgedragen, benevens een schuldbrief van f 12000 voor twintig jaren huur, en de inventaris van alles, wat er was, ter voldoening der renten van de huur. Hierop ging frederik met zijne vrouw en schoonmoeder eene kleine woning betrekken, en, zonder zich aan het praten der lieden te storen, een zeer groot huis bouwen; terwijl intusschen moeder en dochter voor andere menschen om loon begonnen te spinnen ezv., hetwelk de beoordeelingen niet weinig vermeerderde. Dat gebouw werd het Fifferlingsche Stift van Kirchenheim, waarin twintig vrouwen opgenomen werden, en zij, die van hare woning en kinderen niet scheiden konden, kregen jaarlijks f 200; terwijl de regtervleugel van het huis een armenhuis werd voor mannen en weesjongens, en de linkervleugel voor vrouwen en weesmeisjes. Dit gebouw was gesticht uit eene kist vol louis d'or en nog eene geldsomme, aan frederik overgebleven, na de voldoening van allen, die ooit onregt van fifferling leden, en
deszelfs weduwe werd Voogdes, met een jaarlijksch inkomen. In plaats van de woelingen der kwaadsprekendheid, komen nu de spoken aan den gang, maar worden ontdekt en naar verdiensten gestraft. De fabrikeur, friedenhold, steit frederik tot zijnen kompagnon, ja vollen erfgenaam aan, en frederik's vrouw wordt de erfgename van friedenhold's zuster. Men moet daarover stilling hooren vertellen. Frederik betrekt nu een huis van friedenhold. Na verloop van eenigen tijd komt te Kirchenheim een onbekende wonen: hij was de zoon van een' Officier, die, zijne vrouw en kind eens te scheep ontboden hebben- | |
| |
de, daar haar verliet, na haar verkocht te hebben aan den Scheepskapitein, die haar naar Amerika voerde, om daar als slavin geveild te worden. Dit onheil werd echter verhoed, en zij nog te Philadelphia gehuwd aan een' rijken planter, more, wiens naam die onbekende aangenomen had, die echter de broeder was van frederik's vrouw, fifferling's verstooten kind. Deze bestemde zijne nalatenschap tot begiftiging der school te Kirchenheim, waar hij, niet lang daarna, stierf, met gansch andere gesteldheid des gemoeds dan zijn vader. In dit eerste verhaal komt nog, tusschenbeiden, een Candidaat voor, die voor zijnen grijzen vader, den predikant van het kerspel, den dienst waarnam: deze jongeling was al eens een heele erge Neoloog; ‘hij geloofde,’ zeiden de menschen, ‘immers niet aan Christus.’ Vanhier dat zijne bezoeken aan zieken, vooral dat aan den Advocaat birkenfield, al heel kranken troost opleverden. Een ernstig gesprek met friedenhold gaf echter de eerste aanleiding tot verandering zijner denk- en predikwijze, en
een ander met more bragt hem tot de waarheid nader. Beide deze gesprekken mogen door jonge Christenleeraars vooral wel gelezen en behartigd worden; en, schoon die beide heeren, onzes oordeels, de orthodoxie wat te ver drijven, hunne gemoedelijkheid wenschen wij elken dienaar des Evangelies toe. Een bezoek aan gemelden Advocaat, en des grijzen leeraars bezoek aan denzelven, waarlijk aandoenlijk om re lezen, voltooit zijne bekeering. De zieke birkenfield en more genieten het H. Avondmaal nog in de kerk, waartoe, en tot eene voorbereidingsleerrede van den Candidaat, de koster de gemeenteleden ging noodigen; zij, met den ouden leeraar en zijn' zoon, communiceerden het laatst, en dit uur was het uur van den dood des apostolischen grijsaards.
De bijzondere gevoelens van stilling kijken ook in dit stukje uit, maar vinden in den Vertaler eene genoegzame, zoo niet te uitvoerige wederspraak; b.v. door het goedmaken van eens gestorvenen misdrijven verligt men zijn lot, zeer zeker en zeer aanmerkelijk, in de eeuwigheid, en wordt daardoor een zondenuitdelger en aan Christus gelijkvormiger, bl. 21, 29, 103, waar men leest van more: Vergun mij, dat ik dit geld voor mijn' armen vader ten offer brenge. Och! mogt het een zoenoffer wezen! - dat eene bijzondere genadewerking door den doop geschonken wordt, bl. 132. Men denke hierover zoo als men wil; dit schaadt niet aan het ge- | |
| |
noegen en nut, waarmede men lezen zal, Daar toch de Vertaler er zijne noten onder geplaatst heeft, zien wij niet, waarom zulks ook niet geschied zij, b.v., op het gevoelen van friedenhold, (bl. 59) dat de Bijbel - namelijk de kanonieke boeken des O. en N. Verbonds - geheelenal Gods woord zij, - op de voordragt van de leere der verzoening (niet voldoening) vooral, wat hare noodzakelijkheid betreft, bl. 113 env., waaromtrent het toch wel voorzigtiger zal wezen, met de H. Schrift, te zeggen: zoo betaamde het Gode.
Het tweede stukje, dat den Vertaler (zoo als bl. VII schijnt) meer dan het eerste, en beter dan aan ons beviel, is voor geene verkorte opgaaf vatbaar. Het is, tegen onze verwachting en tot onze spijt, geen zamenhangend verhaal, maar, zoo wij wèl zien, na voorafgaande opwekkingen tot boete en bekeering, en echt vrome aanmerkingen daaromtrent, ook met voorbeelden opgehelderd, eene verzameling van anekdoten - ja, wel treffend, der lezing en veel meer der behartiging waardig - maar welke of uit andere schriften van stilling zelven, of uit de Anekdoten voor Christenen, en ook voor hen, die het niet zijn, of van elders, behooren bekend te wezen, hoezeer hier toepasselijk is: nunquam satis dicitur, quod nunquam satis discitur. Deze vertellingen hebben grootendeels betrekking tot der kinderen slecht gedrag omtrent hunne ouderen, en deszelfs gevolgen: het deed ons genoegen, dat wij ook de oorzaken daarvan opgenoemd vonden, en eene van dezelve aangegeven zagen in de verkeerde kindertucht. Wij hebben toch menigmalen opgemerkt, dat het verdriet, dat kinderen aan der ouderen gedrag beleven, te weinig in aanmerking genomen wordt, en hadden gaarne ook eens ter waarschuwing voorgesteld gezien voorbeelden van der ouderen gedrag omtrent hun kroost, hetwelk misschien daarom te weinig geschiedt, omdat zij, die schrijvers of predikers zijn over kinderpligten, zelve ouders zijn. Wat men hier verder verhaald vindt, aangaande gevoellooze ruwheid en dronkenschap, staat regt goed en nadrukkelijk geschreven. Werd het maar gelezen, waar het behoort! Eene vrij groote verscheidenheid van voorbeelden van vroom levende en zalig stervende Christenen wordt medegedeeld, ten besluite, tot aanprijzing der Evangelische Godzaligheid, van welke wij gaarne een of ander overnamen, ware ons verslag niet reeds uitvoerig genoeg.
| |
| |
Wij verlangen naar het tweede deeltje, en ontveinzen niet, dat ons dit, en daarvan vooral het eerste stukje, regt geschikt tot het doel is voorgekomen. Maar dat nu dit boekje, dat zoo nuttig zijn konde in de geringe volksklasse, f 1-90 moet kosten, daar het toch heel wat beknopter had kunnen uitvallen..... nu ja, daar zullen wij maar niets van zeggen, dan dat het wel jammer is. |
|