wat Jezus, volgens zijn voorgaand verhaal, nopens zijne leer en zichzelven gesproken had. Dit gevoelen, waarvan ons de waardige Prediker genoegzaam overtuigd heeft, maakt den tekst bijzonder belangrijk. In een tweede deel wordt, naar den tekst, de hooge belangrijkheid van de leer des Evangelies overwogen. In het eerste stuk wordt Jezus voorgesteld als een heilzaam licht voor het verstand; voorts als een vertroostend, een hartverbeterend, en een vervrolijkend licht. Een tweede stuk betoogt het Goddelijk gezag der Evangelieleer; en een derde, eindelijk, toont den invloed aan van onze gezindheid jegens die leer op ons lot in de eeuwigheid. Met waarde, maar in ootmoed, betuigt het derde deel, dat deze leer steeds de inhoud van 's mans prediking was. ‘Gedurende al dien tijd, ja reeds lang te voren, (zegt de Hoogleeraar) heb ik de leer van het Evangelie tot de voornaamste stof van mijn onderzoek genomen. En dit onderzoek heeft mij hoe langer hoe meer bevestigd in mijne overtuiging aangaande de belangrijkheid en het Goddelijk gezag van deze leer. Vrij, voor zoo ver ik mijzelven ken, van vooroordeelen, heb ik wel getracht, en tracht ik nog dagelijks, met den tijd vooruit te gaan; heb ik wel het een of ander, te voren door mij voor waarheid gehouden, verworpen, en, zoo ik meen op duchtige gronden, aan verscheidene mijner denkbeelden eene andere rigting gegeven; dan, met dat alles, betuig ik voor den Kenner van mijn hart, en voor u, talrijk vergaderde Gemeente! dat mijn geloof aan de hoofdwaarheden van het Evangelie hoe langer hoe meer vastheid en sterkte heeft verkregen.’ - De toespraak aan 's mans kweekelingen is, in ons oog, vooral treffende.
Moge het onze Hoogescholen aan zoo waardige Leeraren van den Godsdienst nimmer ontbreken!