tere en kleinere dichtbundels, sedert een kort verloop van jaren in 't licht verschenen. Recensent heeft in dezen uitroep ook wel eens zijn aandeel genomen: bij eenig nadenken, echter, begreep hij, dat hij onbillijk handelde, daar er toch altijd in de gebezigde zegswijze zekere schijn van ontevredenheid ligt opgesloten, welke beleedigend kan worden voor hem, die zijne dichtvruchten, om welke redenen dan ook, het publiek verkiest aan te bieden.
Sedert heeft dan ook Recensent zich verheugd bij de verschijning van een nieuwuitkomend dichtwerk; en ook het onderhavige, van den heer van isselt, was hem geenszins onwelkom, en hij plaatst het gaarne, in zijne boekverzameling, nevens de gedichten van onze andere vaderlandsche zangers. ‘Maar - hoort hij vragen - verdient dan dit werkje deze plaats? Mag het daar, naast de werken van vondel, hooft, van haren, feith, bilderdijk, tollens, loots en andere puikdichters, bewaard worden?’ Recensent wil deze vragen met de wedervraag beantwoorden: ‘Mag de vink, mag het sijsje zijnen zang ook doen hooren in het woud, waar nachtegalen zingen?’ Waarom niet? En is het aan die lieve, kleine zangers vergund, aldaar hunnen wildzang te kweelen; waarom zouden wij dan, in het gebied der kunst, op eene tegenovergestelde wijze handelen? Waar toch zetelt de bevoegde en wettige regtbank, die, in dezen, plaats en rang mag bepalen en toekennen? En al bestond er eene zoodanige dichterlijke vierschaar, dan zou, naar het oordeel van Recensent, aan elk der leden dier verschillende rangen ook tevens de verpligting behooren te worden opgelegd, zorge te dragen, dat elk product zijner Muze volkomen beantwoordde aan den rang, hem eenmaal op hoog gezag toegekend. En waar zou dit heen? Geen dichter van den eersten rang zou dan ooit een versje mogen uitgeven, tot den tweeden behoorende! Geen dichter van den tweeden, tot den derden rang mogen afdalen! En zou dat niet strijdig zijn met de echte gevoelens van vrijheid en liberaliteit? Veel overeenkomstiger met deze gevoelens is het, in dezen niets, althans niet openlijk, te bepalen en vast te stellen, alle vergelijkingen tusschen dichters en dichters daar te laten, en een' iegelijk vrijheid te laten, den genen als lievelingsdichter te kiezen,
wiens smaak en wijze van behandeling met zijne eigene individualiteit het beste overeenkomt, en wiens zangen hem het meest behagen.