nemende, bevinden wij dezelfde gemakkelijkheid en ongedwongenheid behouden te zijn gebleven, en dat wij niet door het onverwachte van den uitnemenden Latijnschen stijl, benevens het eerbiedwekkende der plegtigheid, zijn verleid geworden, om den ganschen inhoud gepast, rijk van zaken en vol wijze gematigdheid te achten. Het onderwerp, namelijk, hetgeen de ondervinding van eene halve eeuw mij geleerd heeft, dat een Advocaat voornamelijk behoort in acht te nemen of te vermijden, wordt daarin behandeld met opzigt tot het advizeren, het instruéren van het proces, en het eigenlijke pleiten; omtrent welke drie voorname deelen van den pligt en het beroep eens pleitbezorgers hij inzonderheid deze lessen geeft: dat het eerste niet voorbarig en oppervlakkig, of te vleijend voor den vragenden, geschiede; dat, bij het tweede, de regte vorm, en dus ook de naauwkeurige kennis der regtsvormen, niet verwaarloosd worde; dat, ten aanzien van het derde, langwijligheid, gezwollenheid, gemeenheid, nutteloos rekken en vele andere misbruiken worden vermijd; waarna nog een enkel woord over de belooning. Wij stippen dit maar even aan, en verwijzen voorts naar het stuk zelf, dat voorzeker geen liefhebber of beoefenaar van het vak ongelezen mag laten, en waarin ook anderen, behalve wezenlijk nut en leering, dat vermaak zullen kunnen aantreffen, hetwelk en de schoonheid van den inhoud, en de heugelijkheid der aanleiding, en de bewondering van den grijsaard aan de hand geven. Achteraan volgt eene korte en keurige beschrijving van het vriendenmaal en verdere geschenken, met welke de orde der Advocaten hem den eigen dag zoo gepast vereerd heeft. Moge de heer van der linden nog lang den zegen genieten, dien hij zoo dankbaar heeft erkend!
Wij meenen in de vertaling der aangehaalde plaats op bl. 41 eene fout te bespeuren.