wijngisting ondergaat, is echter, volgens de proeven van gay-lusac, de dampkringslucht noodig, om most tot wijn te maken. De hoeveelheid most brengt veel tot de snelheid der gisting bij, welke spoediger en beter in groote dan in kleine vaten plaats heeft. Vervolgens handelt de schrijver over de verschijnselen der gisting, daarna over den aard der wijnen, waarbij hij bij de grondbeginsels, die in allen gevonden worden, afzonderlijk stilstaat. De wijngeest, welken fabroni meende eerst door distillatie te ontstaan, gelooft hij, met chaptal en gay-lusac, reeds in de wijnen aanwezig te zijn, maar op het naauwst met de overige beginselen vereenigd. Dit eerste hoofdstuk besluit hij met de beschouwing van de theorie der wijngisting. Bij de ontwikkeling van de berekening van gay-lusac maakt de schrijver de gegronde aanmerking, dat hierbij op de gist geen acht is geslagen, en dat de hoeveelheid oxygenium en hydrogenium in de suiker wat ruim is aangenomen. Waar het azotum blijft, hetwelk vóór de gisting in het ferment aanwezig was, is een onbeslist punt, hetwelk in de verklaring der wijngisting vooralsnog eene gaping laat. Op eene beknopte en klare wijze worden de verschillende gissingen hieromtrent voorgedragen en betwijfeld. - Het tweede hoofdstuk handelt over den aard der gist. Hier vindt men eerst een verslag van de proefnemingen van westrumb, terwijl ook eigene proefnemingen door den schrijver zijn in 't werk gesteld. Uit alles blijkt, dat het eigenlijk ferment een beginsel is, dat met gluten veel overeenkomst heeft. 't Komt den Heere van der boon mesch voor, dat dit ook bij de wijngisting het geval is; terwijl hij hier aan het gevoelen van fabroni boven dat van proust,
die aan eene liquide suikerstof, welke, behalve de solide, in de druiven aanwezig zoude zijn, de fermentatie toeschrijft. (De beroemde scheikundige chevreul betwijfelt mede het bestaan van deze liquide suikerstof, als een afzonderlijk grondbeginsel.) Juist komt ons de opmerking voor, dat de scheikundigen te onbepaald over de overeenkomst tusschen de wijnmoer en de gewone gist gesproken hebben. - Het laatste hoofdstuk handelt over het nut van het koolstofzuur in de wijngisting. Dit gedeelte is vooral belangrijk en tevens eenigzins nieuw, de proeven van henry uitgenomen, die hier mede vermeld worden. De schrijver heeft voor dit deel vooral eigene proefnemingen in 't werk gesteld. Het resultaat is, dat het koolstofzuur, ge-