| |
Nederlandsche Beroerten onder Filips II. Op last van H.M., de Keizerin Koningin Maria Theresia, beschreven door L.J.J. van der Vynckt, in leven Raadsheer in den Raad van Vlaanderen, enz. Met de Aanteekeningen der beide onlangs verschenen Brusselsche uitgaven, alsnede van den Nederduitschen Vertaler. Iste Deel. Te Amsterdam, bij J.C. Sepp en Zoon. 1823. In gr. 8vo. XXVI en 424 Bl. f 3-60.
Weinige Geschiedenissen hebben het geluk gehad, door zoo vele kundige, naauwkeurige, uitvoerige, en zelfs ten deele voortreffelijke en welsprekende Schrijvers behandeld te zijn, als die van onzen opstand tegen Spanje en daardoor verkregene vrijheid. Reeds ten tijde van hooft hadden meer dan vijftig pennen zich daarop afgesloofd. Hij zelf benevens de groot schitterden daaronder als starren van de eerste grootte. Van de Spaansche zijde mogen strada, wat schrijfstijl, bentivoglio, wat naauwkeurigheid en zelfs (in zoo verre zulks eenen Kardinaal mogelijk was) onzijdigheid betreft, worden genoemd. Bor geeft een vrij volledig Magazijn van Staatsstukken, tot de groote gebeurtenis betrekkelijk. Van meteren is zelfs door buitenlanders geacht en vertaald. En heeft, onder de lateren, het behandelen van het eerste, kleinste gedeelte dezes tijdvaks den roem van schiller, als Geschiedschrijver, niet gevestigd? Men zou dus kunnen denken, dat eene zoo dikwijls beschrevene, van alle kanten door tijdgenoot en nakomeling beziene, door de ijzeren vlijt des Aktenverzamelaars zoo wel, als door het
| |
| |
genie des wereldburgerlijken Geschiedschrijvers, in het helderste licht gestelde gebeurtenis verder geene toelichting noodig had. Dit is echter het geval niet. Natuurlijk werkten de hartstogten op de tijdgenooten. Van strada zullen wij niet spreken. De Jezuit vertoont zich bij hem op elke bladzijde. Bentivoglio mogt waarschijnlijk niet schrijven, zoo als hij wel wilde en kon. Zelfs onze Puikschrijvers konden, door hun subjectif gevoel gedreven, misschien niet in alles zóó naauwkeurig de onzijdigheid betrachten, als zij zelve dit begeerden. De groot zou het misschien gedaan hebben; maar zijne kortheid in het vroegste en meest belangrijke gedeelte der Geschiedenis laat ons in de bijzonderheden te veel te wenschen overig. Wanneer dus, na verloop van twee eeuwen, een kundig, waarheidlievend man uit de Zuidelijke Nederlanden, die als Vlaming geen vriend der Spanjaarden zijn kon, en als Roomschgezinde niet bijzonder ingenomen met de Hervormde Republikeinen, - wanneer deze, op last zijner Keizerin en van eenen onderzoeklievenden Staatsdienaar, de pen opvat, niet om te schitteren, maar alleen om te ouderrigten, daar zijn gewrocht niet bestemd is voor het groote Publiek, - wanneer hij, door zulke magtige beschermers opgeroepen, natuurlijk tot de Archiven den toegang had, en daaruit echte, tot nu toe onbekende, stukken kon raadplegen; dan is zulk een nieuw getuige, ook na zoo vele anderen, niet te verachten. En dit is nu het geval met het voor ons liggende boek. De Heer van der vynckt, lid van den Raad van Vlaanderen, werd door maria theresia, tot onderwijs zekerlijk der Aartshertogen en hoogste Staatsdienaars, tot het opstellen eener Geschiedenis der Nederlandsche Beroerten
gelast. Tot dat einde rekende men vijf of zes afdrukken genoeg. Dit aldus hoogst zeldzame werk werd, naar een te Straatsburg gekomen Exemplaar, in 't Hoogduitsch vertaald, en door den beroemden schlözer zeer hoog geacht, zelfs zóó, dat hij meende, dat de Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden daardoor van gedaante zou veranderen. Het duurde echter tot 1793, eer het werk door eene Hoogduitsche vertaling meer toegankelijk werd voor het Algemeen. Eerst in 1819 vestigde de Heer scheltema, in zijn belangrijk Mengelwerk, de aandacht onzer landgenooten op dit merkwaardige voortbrengsel, en sedert zijn te Brussel twee uitgaven daarvan verschenen, de eerste meer letterlijk in het onbevallige Fransch van den Schrijver, de
| |
| |
tweede meer naar den hedendaagschen schrijfstijl veranderd, en dus ook minder getrouw. De Nederduitsche Vertaler, blijkbaar een man van kunde, heeft met reden de laatste uitgave, door den Hoogleeraar reiffenberg te Leuven naar een' der vijf afdrukken bezorgd, liever gevolgd, dan de vernieuwde uitgave van den Heer tarte, die naar de drukproeven veranderd is, zonder dat hij echter daarom de veeltijds belangrijke aanteekeningen van dien Heer heeft versmaad. Ook van den Heer reiffenberg en van zichzelven heeft hij daarbij eenige aanteekeningen gevoegd.
Zoo veel, wat het ontstaan en de lotgevallen dezes werks aangaat. De inhoud van dit eerste Deel loopt tot even na den beeldenstorm in 1566. Men moet echter naar dit korte tijdsbestek de uitvoerigheid van het geheele werk niet beoordeelen. Van der vynckt ontwikkelt, namelijk, de oorzaken van den opstand, door een kort overzigt onzer betrekkingen tot Spanje, sedert het huwelijk van filips den Schoonen met johanna van Arragon. Men ziet, dat dit van veel belang is, om de beginselen en de toeneming der verwijdering tusschen de beide Natiën (door de groot in eenige fiksche, maar korte trekken geschetst) nader te doen kennen, hetwelk dan natuurlijk de uitbarsting des Oorlogs verklaart. Dit was door de overige Geschiedschrijvers te veel verzuimd. De Heer van der vynckt geeft eerst een tafereel van Spanje en de Nederlanden omstreeks het laatst der vijftiende Eeuw; en, hoewel Spanje daarin, naar ons inzien, een weinig te ongunstig wordt voorgesteld, (de bevolking toch was destijds zoo armzalig niet; zij werd dit eerst na filips II door het Despotismus) zoo is nogtans deze schildering zeer belangrijk. De verwijdering, eerst tusschen Aartshertog filips en zijne Schoonouders, nog verergerd door de jaloezij van zijne Echtgenoote; de treffende sterfgevallen, die de vereeniging der beide Rijken van het Spaansche Schiereiland beletteden, en daarentegen de Spaansche Koningen, huns ondanks, noodzaakten, den Nederlandschen Vorst tot opvolger te erkennen; de daaruit gevolgde afkeer der Spanjaarden van de Nederlanders, vermeerderd door de vooringenomenheid van filips
den Schoonen en karel V (in het begin zijner Regering) voor de Vlamingen van zijn Hof, - dit alles met elkander maakte de breuke tusschen de beide Volken onheelbaar, die door huwelijken, tegen alle aardrijks-, staatkundige en zedelijke betrek- | |
| |
kingen aan, waren zamengeklonken. Het overwigt, 't welk de Nederlanders, door de inhaligheid van de croy, Heer van Chièvres, in Spanje hadden bekomen, de terugzetting van ximenes, de minachting der Privilegiën veroorzaakte den opstand der Spaansche steden in 1520. Deze opstand werd wel gesmoord; maar de kiem bleef in wezen, en wachtte slechts naar gelegenheid tot uitbarsting. - Tot daartoe heeft onze Schrijver de geschiedenis der betrekkingen tusschen de beide Natiën breedvoerig uiteengezet; maar de Regering van karel V gaat hij voorbij, om den draad bij deszelfs vermaarden asstand, waardoor een Spaansche Prins aan de Regering der Nederlanden kwam, weder op te vatten. Men gevoelt, dat nu juist het omgekeerde van het vermelde moest plaats hebben; dat de Nederlanders voor uitheemsche gunstelingen van den nieuwen Vorst, die geheel en onvermengd Spanjaard was, zouden moeten wijken. Karel V toch had eenen buigzamen aard, hield beurtelings verblijf in alle zijne Staten, kon zich in de talen van alle zijne Onderdanen uitdrukken, en bezat vooral eene lofselijke onpartijdigheid, waardoor hij de opgestane Spanjaarden in 1521 nog zachter behandelde, dan zulks later omtrent die zijner eigene geboortestad Gent (uit hoofde van verzwarende omstandigheden) plaats had. Dit moest de Spanjaarden aan hem verbinden, en de Nederlanders zelve waren trotsch,
in hem eenen Gebieder aan de Christenheid, en aan Europa den magtigsten Vorst sedert karel den Grooten te hebben geschonken. Zij vergaven hem daarvoor menige zware Bede, menig wreed Plakkaat tegen de Onroomschen, die hij zeer gestreng en bloedig vervolgde. Op dezelfde wijze zagen de Spanjaarden in filips zijne schending hunner voorregten, zijne geheele verwaarloozing der Cortes door de vingeren; (want hij is eigenlijk de vernietiger der Spaansche Constitutie, gelijk hij zulks van de Nederlandsche hoopte te worden.) Immers, zij hoopten zich door hem nu op de gehate Nederlanders te wreken; en de glans, die Spanje nog als het magtigste Rijk der Christenheid in de beide halfronden omscheen, verblindde hen voor de misdaden van den Spaanschen tiberius. De gezworen haat der Nederlanders tegen dezen tiran, die hen in dien glans, welke de Spaansche kroon alleen bestraalde, geenszins liet deelen, is even zoo gereedelijk te verklaren. Maar, zoo lang hij nog in de Nederlanden bleef, wist hij zich eenigzins te vermommen, althans in te houden: van- | |
| |
daar, dat het misnoegen toen op verre na nog niet algemeen was. Nogtans verhaalt ook van der vynckt, naar d'aubry dumouriez, de woorden vol grimmigheid, die filips, bij zijn vertrek naar Spanje, onzen willem I toeduwde. Twee redenen tot misnoegen werden in den beginne opgeruimd. Vooreerst de Spaansche soldaten, wier gedrag in de Nederlanden als allerbaidadigst wordt afgeschetst, (ter wrake voor het ongelijk, hunnen voorouderen aangedaan;) maar dit niet dan in weerwil der uitdrukkelijke bevelen van
filips, en doordien de Zeeuwen, werwaarts men hen reeds bij voorraad had doen heentrekken, verklaarden, liever de dijken te willen laten overstroomen, en dus om te komen, dan de Spanjaarden in 't land te houden, (bl. 156) reeds in 1561! Ten andere de Kardinaal van granvelle, gehaat als lid van den achterraad, met wien de Landvoogdes, in spijt der aanzienlijkste inboorlingen, alles moest overleggen. Zijne verwijdering werd eindelijk uit Spanje verworven, maar niet dan met den grootsten tegenzin des Konings, en omdat granvelle zelf begreep, niet meer tegen den storm te kunnen oproeijen. Doch omtrent vier andere punten bekwam de Natie geene voldoening; en dit waren juist punten, die in betrekking stonden tot den Godsdienst: de oprigting van nieuwe Bisdommen, de invoering der Inquisitie, de plakkaten omtrent den Godsdienst, en de besluiten der Trentsche Kerkvergadering. Aan elk dezer punten wijdt de Heer van der vynckt een afzonderlijk Hoofdstuk, en deelt, vooral omtrent de nieuwe Bisdommen, vele wetenswaardige bijzonderheden mede. Bijna de geheele Nederlandsche Geestelijkheid en de Staten der Provinciën verzetteden zich niet alleen daartegen, maar zochten zelfs te Rome de zaak tegen te werken. Slechts de groote invloed aldaar van Koning filips (die deze zaak ongemeen ter harte nam) en de kuiperijen des Kardinaals granvelle konden zoo vele belangen doen zwichten, zoo vele verzoekschriften nutteloos maken. Omtrent de Inquisitie treedt de Schrijver mede in een breed betoog, en tracht te bewijzen, dat dezelve nooit in Nederland hebbe plaats gehad. Dit komt grootendeels op een' woordenstrijd neder. De naam van Inquisiteur bestond ongetwijfeld ook in onze
gewesten onder karel V; maar de zaak was van de Spaansche Inquisitie, die men zekerlijk plan had om allengs in Nederland in te voeren, hemelsbreed verschillende. Het was nog op verre na niet die verschrikkelijke
| |
| |
Regtbank, die alleen op vermoedens vastzet, pijnigt, tot bekentenis dwingt, en daarna levendig verbrandt. Zij bestond nog uit gewone wereldlijke Regters of Koninklijke Commissarissen, met Geestelijken vereenigd. Nogtans vinden wij het een weinig te sterk, wanneer onze Schrijver tegen hopperus wil betoogen, dat de straffen altijd door den gewonen en bevoegden Regter waren opgelegd, en het ambt van den Inquisiteur, als Bisschoppelijk zaakgelastigde en plaatsvervanger, slechts tot het kwijtschelden (van de straf) der ketters in de vereischte omstandigheden bepaalt.
Bij het derde Hoofdstuk, over de Plakkaten, herkent men terstond den Roomschgezinden Schrijver. ‘Het ontstaan en herleven van zoo vele onregtzinnige meeningen, zoo vele dwalingen, scheuringen en ketterijen, was het grootste ongeluk der zestiende Eeuw. Ketterhoofden en scheurlingen zonder tal en zonder einde verpesteden het Christelijk Gemeenebest. De dweeperij der eenen, de godslasteringen der anderen vonden ondersteuning en ingang bij de volken door verleiding en door geweld. Dit verterend vuur ontstak het oproer in Duitschland, in het Noorden, in Engeland, in Frankrijk en in de Nederlanden, met meerder of minder hevigheid, maar altoos met het schokken van kerk en staat.’ (Bl. 239.) Wij vergeven dit den eerlijken man, die de vooroordeelen zijner opvoeding niet kon overwinnen, en schatten zijne onzijdigheid en waarheidsliefde te hooger, wanneer hij nu verder het helsche plan ontvouwt, door de Kardinaals granvelle en van Lotharingen beraamd, om Frankrijk en Spanje ten naauwste te verbroederen door de Inquisitie, het aannemen van de besluiten der Trentsche Kerkvergadering, enz.; een plan, door onzen willem I eerst bij toeval, en naderhand door het schrander uithooren des Konings van Frankrijk ontdekt. Het is dus ook niet te verwonderen, dat hij de openbare preke afkeurt, en derzelver voorstanders en toehoorders (waaronder ook wel veel slecht goedje zal geweest zijn) met de beeldstormers verwart, en, hetgeen op dezen wel hoogstwaarschijnlijk van toepassing is, ook van genen zegt; ‘dat het namelijk troepen van ledigloopers, bedelaars, omzwervers, lichtmissen, enz. twee horden waren, die naar zwervende Arabieren en andere Barbaren geleken.’ (Bl. 277.) Dan, de groot zegt
van de toehoorders der openbare preke, ‘dat zij daardoor de onwaarheden openlijk wilden logenstraffen, met welke de
| |
| |
geheime bijeenkomsten werden beklad;’ terwijl zich bij hen ballingen om den Godsdienst en gewezene kloosterlingen voegden. Dit is dan toch zulk schuim niet. Uit hooft en wagenaar blijkt almede, dat zich, ten minste in Holland, zeer fatsoenlijke burgers onder het gehoor van jan arendsz. bevonden. De geestdrift voor de openbare preek in eene rijke koopstad als Antwerpen wederlegt insgelijks het denkbeeld van eenen hoop schuim, als éénige bijwoners of bewerkers dier vergaderingen. Dat zich echter zulk slag van volk, als waarvan onze Schrijver gewaagt, ook onder die toehoorders hebbe gemengd, lijdt wel geen' twijfel; en deze waren naderhand, met ander gespuis vermengd, de beeldstormers. Of waren de ordelijke lieden, die zich ter preke bevonden, alleen door nienwsgierigheid gedreven, zoo als van der vynckt wil? Het tegendeel blijkt daaruit, dat zes hunner te Amsterdam raadpleegden, of 't niet haast tijd werd, ook in Holland met de openlijke preek te beginnen. (Wagenaar, VIde D. bl. 165.)
Omtrent het Verbond der Edelen, welke stof door te water is uitgeput, levert van der vynckt niets bijzonder nieuws. Wij zien met verlangen het volgende Deel te gemoet, en daarin het bewind van alva.
De Vertaling is doorgaans zeer goed, en misschien vloeijender dan het oorspronkelijke Fransch, hetwelk vrij hard moet zijn. Eene enkele grove drukfout, zoo als op bl. 51 de Hertogin van Brunswijk voor Bourgondië, (maria, maximiliaan's Echtgenoote) of Germanismen, zoo als onderbreken, (bl. 169: hoe komt de Vertaler daaraan?) of erge misstelling, zoo als waar de Schrijver de Vriezen der zestiende Eeuw (bl. 143) halve wilden noemt, hadden kunnen verbeterd worden.
Onder de driederlei Aanteekeningen achter het werk komen ons die van den Heer tarte als de belangrijkste voor. Onder dezelve is ook een brief van Keizer maximiliaan, in 't Fransch, aan zijne Dochter margaretha, Landvoogdesse der Nederlanden, betrekkelijk zijn plan, om zich tot Paus te doen verkiezen, - en over de punten van bezwaar der Spanjaarden in 1520 tegen het willekeurige Koninklijke bestuur, die de martelaar van Staat, padilla, met zijn bloed bezegelde. Het verwondert ons zeer, dat de Hoogleeraar reiffenberg, anders zoo kundig in onze oude Geschiedenissen, de zoogenaamde Rijmkronijk van
| |
| |
klaas kolyn, wier onechtheid reeds door wagenaar en huydecoper vóór meer dan eene halve Eeuw is bewezen, nog aanhaalt ter staving der buitendien ongeloofelijke stelling, dat er in de twaalfde Eeuw te Egmond nog zangen der oude Barden op schrift zouden overig wezen. (Runenstaven konden de monniken toch wel niet lezen.) De Aanteekeningen van den Vertaler zijn meest geslachtkundig, over de Huizen van Nassau en Oranje, en voor 't overige van weinig belang. |
|