vele teleurstellingen, worden omstandig verhaald. Eindelijk zocht men zich, zegt zij, van haar en het kind te ontslaan; stelde eerst eene poging te werk, door het veroorzaken van een ongeluk, waarbij zij oogenschijnlijk moesten omkomen; naderhand beproefde men, herhaalde malen, vergiftiging; eindelijk wist men haar naar Frankrijk terug te doen reizen. Zij liet geene pogingen onbeproefd, maar die alle waren zonder vrucht; men wilde haar het kind ontnemen, hetwelk de moeder tot geenen prijs wil afstaan, en zulks nog minder, daar men het op deszelfs leven reeds had toegelegd.
‘Prins van Coburg, zie daar uw werk!’ (zoo drukt zij zich uit:) ‘Gij zijt verantwoordelijk voor een veertienjarig meisje, welks geheele leven gij gemarteld hebt; gij zijt verantwoordelijk voor dat vergift, voor dien kuil, waarin het rijtuig brak, voor dat zamenweefsel van bedriegerijen en laagheden, voor dien chaos van trouweloosheden en heimelijke aanslagen tegen mijn leven. Gij zijt verantwoordelijk voor de kwellingen mijner jeugd, en voor het brood, waaraan gij mij gebrek liet lijden, en voor hetgeen mijne oude moeder heeft moeten uitstaan, en voor het vergift, dat ons gegeven werd.’ - ‘Of de wereld is eene akelige gevangenis, of vroeger of later, Mijnheer! zal eene almagtige stem u vragen: wat hebt gij met haar gedaan? En gij zult antwoorden: ik heb haar het eenigste erfgoed van eene vrouw zonder tijdelijke middelen ontnomen, de eer. Ik heb haar uit hare schuilplaats gejaagd als een misdadiger. Ik heb haar het bittere brood der armoede doen smaken. Hare jammerklagten vervulden (verveelden?) mij, en ik leidde haar als bij de hand naar het graf; het graf wilde haar niet! Ik heb haar van kant willen maken, door vergift willen ombrengen, en heb dit zesmaal herhaald. Ik heb haar vervolgens gelasterd, om haar ten minste zedelijk te dooden. Zie daar hetgeen ik met haar gedaan heb!’
De lezer denkt zeker met ijzing aan het eindelijk onderzoek van den Almagtigen, voor wien een Prins gewis even weinig, als de geringste mensch, van zulke schandelijke daden verontschuldiging vindt! - Intusschen, wij hooren hier de vrouw alleen. Het aanhangsel en de daarin voorkomende brieven zijn evenwel bewijzen, waarop zij zich beroept. Door de uitgave van deze Gedenkschriften neemt zij wraak. Moge inmiddels dit boek voor iedere jongedochter eene waarschuwing zijn! ‘Vóór dat men