| |
| |
| |
Dagboek van een' Invalide, gehouden op eene Reis naar Portugal, Italië, Zwitserland en Frankrijk, gedurende de jaren 1817, 1818 en 1819. Door Henry Matthews. In II Deelen. Uit het Engelsch, voigens de tweede uitgave. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1822. In gr. 8vo. Te zamen 612 Bl. f 6-25.
Een zeer onderhoudend reisverhaal, vervaardigd op de reize zelve, en op de plaatsen, die worden beschreven. Juist het bewaren van den vorm van een Dagboek maakt het verhaal meer naïf en treffend, terwijl het den levendigen indruk des schrijvers warm mededeelt. Tegenover den titel van ieder deel vonden wij eene fraaije plaat, waarvan de eene het graf van Virgilius nabij Napels, de andere den waterval van Staubbach nabij Lauterbrunn voorstelt; het tweede deel is daarenboven met eene plaat van de haven van Bordeaux versierd. Ziekelijkheid had onzen reiziger zijne reis aangeraden, als misschien nog het éénige redmiddel; en aan het slot der reis schijnt het, dat zijne gezondheid veel gewonnen had. Doorgaans is hij echter in eene vrolijke luim, zoodat men hem met genoegen volgen zal. Oudheden en schilderijen trokken grootelijks zijne opmerkzaamheid. Veel nieuws kan men juist niet verwachten, daar de reis door bekende en drukbezochte landen ging. Eene zeereis spoedig moede, zag hij van het plan, om tot Malta te varen, af, en stapte te Lissabon aan land. Die stad had de eer niet van hem te behagen; ‘ik walg, zegt hij, van al de morsigheid en stank.’ Niet onder de geringste plagen der stad telt hij de vliegen; zoodat hij hier domitianus verdedigt, en diens behendigheid benijdt. ‘In geheel Lissabon zijn,’ zegt hij ‘geen voordeeliger bedrijven, dan die van hond en Priester.’ (Ook hier zouden wij liever Monnik gelezen hebben.) Het Christendom is hier een zamenstel van afgoderij, nog veel stuitender dan de oude Heidensche eerdienst. ‘De Franschen, die een' Monnik, en zelfs den reuk van een' Monnik, even weinig konden verdragen als wouter shandy, dat is te zeggen, die hun een' doodelijker haat toedroegen dan alle duivelen uit de
hel, verjoegen, zonder eenig medelijden, de honden met hunne bajonetten, en dwongen toen de Monniken, het cruifix ter zijde te leggen, om den bezem te zwaaijen, en daarmede de straten schoon te houden: maar de Franschen zijn weg - en honden
| |
| |
en Monniken hebben hunne gewone bezigheden hervat.’ Maar, had Lissabon de eer niet van den schrijver te behagen, hij merkte ook op, dat de Engelschman daar niet zeer gezien is. ‘Ik wenschte wel, dat ik de Engelschen kon ophangen met de darmen der Franschen,’ was onder anderen de uitboezeming van zekeren Spanjaard, dien hij daar aantrof. Hier scheepte de reiziger zich in naar Livorno, daarop dadelijk naar Pisa, en haastte zich naar Florence, waar het hem uitnemend beviel. Hij bezocht hier de galerijen meer dan eens, en is in de beschrijving uitvoerig; maar hij verkoos boven een gemaskerd bal, toen hij er een had bijgewoond, ‘het gezellige der eenzaamheid’ in zijnen armstoel. De Laurentiaansche bibliotheek telt hij onder een van de poppenspelen van Florence; voorts zag hij al het merkwaardige. Nu ging het op Rome los. ‘Het is onmogelijk, van het zienswaardige op Rome niets te zeggen; en iets nieuws er van te zeggen, is moeijelijk.’ Wij bepalen ons ten dezen enkel tot de verzekering, dat men de ruim 125 bladzijden over Rome met genoegen lezen zal. Niet minder onderhoudend zijn de volgende berigten nopens Napels, waar het klimaat beschreven wordt als zeer ongunstig. De overblijfsels van Pompeji worden mede bezocht; maar, in stede van den schrijver bij zijn opnemen van iedere merkwaardigheid te volgen, geven wij liever, nopens Napels, ‘waar ieder broodje, hetwelk een bedelaar op de straten eet, moet medewerken om de beurs van het Gouvernement te vullen,’ des schrijvers oordeel over den krijgshaftigen Napolitaanschen geest: ‘De soldaten, zoo te voet als te paard, hebben
een zeer goed voorkomen. Zij zijn op het oog met de beste troepen van Europa te vergelijken; en de Granadiers van 's Konings lijfwacht, in het uniform van onze eigene lijfwachten gekleed, zouden zelfs in Hydepark bewonderd worden. Maar het schijnt, dat zij weinig van vechten houden. De Oostenrijksche Generaal nugent huwde eene Napolitaansche Prinses, en is thans Opperbevelhebber van datzelfde leger, hetwelk onder murat als eene kudde schapen voor hem vlood. - Men is gewoon geworden, soldaten enkel als werktuigen te beschouwen, en gelooft vrij algemeen, dat eene goede krijgstucht elk slag van menschen tot soldaten vormen kan. Dit gaat misschien door als een algemeene regel: - maar zou eene slaafsche onderwerping aan een willekeurig Gouvernement, benevens eene verwijfde rust, die sedert jaren tot
| |
| |
hebbelijkheid en behoeste geworden is, geene erfsmet aan een volk kunnen mededeelen, zoodat allengs, hetgeen bij den vader enkel gewoonte was, in het bloed en de gansche ziels- en ligchaamsgesteldheid van den zoon overgaat, en ten laatste een geheel geslacht derwijze bedorven wordt, dat geenerlei tucht in staat is, hetzelve van die eigenschappen te voorzien, welke men in een goed soldaat verlangt? Om deze vraag te beantwoorden, behoeft men zich slechts te beroepen op het gedrag van de Napolitaansche armee gedurende den laatstvoorgaanden veldtogt.’ - De vertaler herinnert hier aan het gedrag van die zelfde Napolitanen in 1821.
Voorts bezoekt de schrijver het zoogenoemd graf van virgilius, - dat van scipio, - eindelijk ook den Vesuvius. Wij kunnen alles niet aanstippen; maar eene anecdote van en lofrede op murat, die ons bevreemdde bij eenen Engelschman te vinden, deelen wij nog mede: ‘Hij,’ zegt hij, ‘die de geschiedenis van zijnen schandelijken dood zonder medelijden lezen kan, moet weinig gevoel van menschelijkheid bezitten, of enkel gehoor geven aan persoonlijke of staatkundige vijandschap. De hoofdtrek van zijn karakter schijnt die edele en ridderlijke dapperheid geweest te zijn, welke een' krijgsheld zoo wêl voegt, en waarvan hij bij onderscheidene gelegenheden de schoonste blijken gegeven heeft. Men zegt, dat hij bij zijnen laatsten terugtogt zijn leven in de waagschaal stelde, om den zoon van een' zijner Edellieden te redden, die geen moeds genoeg had om het zelf te doen. Zij trokken over eene rivier, onder het vuur der Oostenrijkers; het paard van den jongeling werd gewond, en zijn toestand scheen hopeloos. Joachim, met den angst van den vader begaan, stortte zich in den stroom, en bragt den zoon behouden op den oever; terwijl de vader, hetgeen gebeurde, werkeloos stond aan te zien.... Doch zijne asch ruste in vrede! Ik wil mij niet tot advocaat opwerpen van het schuim, 't welk de gisting der Fransche omwenteling zoo onverdiend heeft in de hoogte geheven; maar er zijn uitzonderingen; en joachim, schoon niet geheel zuiver van het oorspronkelijke euvel der school, waarin hij was opgevoed, heeft zich zoo verdienstelijk gemaakt door zijn gedrag, terwijl hij met de koninklijke waardigheid bekleed was, dat hij in zijn ongeluk op meer medelijden had mogen rekenen, dan hem werkelijk is ten deel gevallen.’
De reiziger keert nogmaals naar Rome, waar hij zich op
| |
| |
nieuw eenigen tijd ophoudt, en wij laten hem aan het slot van het eerste deel te Florence.
Na eenig vertoef aldaar gaat het over Bologna naar Venetië, voorts op Milaan, en zoo naar Zwitserland. De lezer voelt, dat op deze reize veel gezien werd, 't welk bezienswaardig was; maar wij kunnen alles niet aanstippen. Van Lausanne deed de reiziger eenen aangenamen togt door Zwitserland, en keerde toen naar de stad terug, vanwaar hij wederom vertrekt op Geneve, enz. en eindelijk te Nismes komt. Hij bezoekt een goed gedeelte van Frankrijk, ziet ook Parijs, en scheept zich ten laatste te Dieppe op Engeland in, in de goede hope, dat hij in betere gezondheid daar zal aanlanden, dan hij zijn vaderland verlaten had. - Ten aanzien van het laatste deel hebben wij ons zeer bekort, hoewel wij bij hetzelve den schrijver vooral met geen minder genoegen zijn gevolgd. Hij is een aangenaam en zeer onderhoudend reiziger, en wij merken niet, dat zijn ziekelijke toestand veel invloeds had op zijnen opgeruimden geest en het naauwkeurige van zijne waarnemingen. Wij durven zijn Dagboek gerustelijk, als eene aangename en onderhoudende lecture, ieder leesgezelschap aanprijzen. Het geeft even zeer vermaak als iedere roman, en daarenboven leering en nut. Zijne vooringenomenheid met zijn vaderland kunnen wij hem te minder ten kwade duiden, daar hij de gebreken zijner landgenooten meer dan eens openhartig erkent; en geheel de toon van zijn Dagboek is in eenen goeden geest. Wij hielden opzettelijk bij dit ons berigt nog eene bladzijde open, om nog eene proeve te geven van zijne niet onbelangrijke staatkundige redeneringen, welke in dit werk geheel niet vreemd zijn, en, onzes inziens, van des schrijvers bevoegdheid ten dezen getuigen: ‘De Koning (van Frankrijk) wordt door de Ultra-Royalisten voor een' Jakobijn uitgemaakt; maar de Jakobijnen
willen hem niet voor hunnen echten broeder erkennen. Nogtans geloof ik, dat hij de grootste massa des volks op zijne zijde heeft. Zoo lang hij aan het Charter getrouw blijft, zal de meerderheid altijd vóór hem zijn; maar dan moet hij het Charter niet als een regenscherm gebruiken, waarvan men zich enkel in slecht weder bedient; want de Natie houdt het vooral niet minder noodzakelijk als een zonnescherm, om er bij goed weder eene schuilplaats onder te zoeken voor de brandende stralen der koninklijke regering. Dat de Koning tegenwoordig geene veel grootere meerderheid
| |
| |
bezit, is enkel aan de bezorgdheid der zulken toe te schrijven, die in de eerste daden van zijn bestuur de zucht meenen te ontdekken, om Frankrijk beginselen op te dringen, van welke men vreest, dat zij de grondslagen van het verbond tusschen Vorst en Volk zullen ondermijaen; - een verbond, 't welk zij als de plegtige voorwaarde beschouwen, waarop de bourbons weder ten troon verheven zijn. Het dagteekenen zijner regering van den dood van lodewijk XVII, het verwerpen van de driekleurige kokarde, welke hij zelf in 1789 als Monsieur gedragen had, en zijne tweede herstelling door middel der vijandelijke bajonetten, hebben een' geest van wrevel en misnoegen tegen hem doen ontstaan, die slechts met den tijd, en ten gevolge van de voorzigtigste maatregelen, weder kan verdwijnen. Fox heeft beweerd’ - Maar de lezer moge dit, en wat de schrijver hier verder beredeneert, in het werk zelve naslaan.
‘De zetel der bourbons schijnt boven een vat met buskruid opgeslagen te zijn; niets dan de uiterste voorzigtigheid kan het volk met hun bestuur verzoenen, of eene noodlottige uitbarsting voorkomen.’ - Wij twijfelen, of de schrijver de schandelijke treken bij de tegenwoordige Verkiezingen, en de maatregelen, die men zegt, dat thans worden voorbereid, onder de maatregelen der uiterste voorzigtigheid wel zou durven rangschikken. |
|