Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOordeelkundige Geschiedenis der Spaansche Inquisitie, bijeengebragt uit de Archiven van den Hoogen Raad der Inquisitie en der Provinciale Regtbanken, door D. J.A. Llorente, Oud-Secretaris der Inquisitie. IIde Deel. Te Amsterdam en Franeker, bij Sepp en IJpma. In gr. 8vo. X en 498 Bl. f 3-90.Het tweede Deel van dit hoogstbelangrijk werk begint met de werkzaamheden der Inquisitie tegen de leerlingen der Hervormers, die men in Spanje algemeen Lutheranen noemde, zekerlijk omdat luther, door de bemoeijingen van hunnen Koning karel V, daar te lande meest bekend was; schoon wij gelooven, dat, wanneer wij hier gedurig van Luthersche boeken en gevoelens lezen, die van zwinglius | |
[pagina 160]
| |
en zijne getrouwe medehelpers, oecolampadius enz., die door het naburige Frankrijk nog meer ingang in Spanje konden vinden, niet moeten worden uitgesloten. Tot hiertoe had men zich met tallooze slagtoffers vergenoegd, die (zoo men zeide) de instellingen van mozes of mohammed waren toegedaan: thans bekwam het monster, 't welk, gelijk de eresichthon der Fabel, een' eeuwigen, nooitverpoosden honger had naar gebraden menschenvleesch, nadat de Joodsch- en Muzelmans-gezinden of verdelgd, of schijnbaar bekeerd waren, vrees voor gebrek. Juist ter snede voor hetzelve kwam dus de Hervorming, die op nieuw de brandstapels van onnoemelijke offers deed rooken. Met de voorstelling van deze en van de nog overige slagtoffers der Mozaïsche wet en van den Koran houdt dit Deel zich bezig, loopende van den jare 1523 tot omstreeks het einde der zestiende Eeuw (de twee laatste Hoofdstukken: Geleerde mannen, slagtoffers der Inquisitie, en: Aanvallen der Inquisitie op het gezag des Konings en der Overheden, gaan nogtans verder). Wij hebben hier dus de Regeringen van karel V en filips II voor ons, van welken de laatste vooral, in het begin zijner Regering, geheele scharen van brandoffers in de kaken van den Moloch wierpGa naar voetnoot(*). Het is moeijelijk, een doorloopend verslag van dit Deel te geven, daar de orde niet de beste is, en men den Schrijver niet van al te groote uitvoerigheid en stilstaan bij min belangrijke bijzonderheden kan vrijpleiten, die misschien in Spanje van belang kunnen zijn, doch die de Nederlandsche Vertaler gereedelijk had kunnen besnoeijen. Wij zullen den Lezer dus slechts met eenige resultaten bekend maken. | |
[pagina 161]
| |
Het was niet genoeg, zelf niets tegen het Roomsche geloof te zeggen, of zelfs te denken, zelf alle kerkplegtigheden getrouwelijk waar te nemen; men moest ook elkeen aanbrengen, zelfs zijne naaste bloedverwanten, die men iets ten voordeele van de Luthersche gezindte had hooren zeggen. Gedurende de Regering van den Inquisiteur-Generaal manrique, die in 1538 overleed, werden er jaarlijks in Spanje omtrent 150 menschen in persoon, 75 (ontsnapt of in de gevangenis overleden) in beeldtenis verbrand, en 750 personen kwamen met meer of minder zware kerkelijke straffen vrij (waaronder doorgaans geheele of gedeeltelijke verbeurdverklaring behoorde); zoodat deze Kerkvoogd in de vijftien jaren van zijn bestuur 2250 menschen levendig deed verbranden! Tabera, zijn opvolger, deed in de zeven jaren van zijn bewind 840 menschen in persoon, 420 in beeldtenis verbranden, en 6460 tot zware boetedoeningen en andere kerkelijke straffen verwijzen. De Inquisiteur loaisa maakte in één jaar slechts 8 slagtoffers; maar de bloeddorstige valdez, die van 1546 tot 1566 regeerde, beantwoordde volkomen aan het vertrouwen, hem door zijne waardige Meesters, karel V en filips II, geschonken. Want men moet niet denken, dat de Keizer, gelijk doorgaans verhaald wordt, in het laatst van zijn leven tot zachtere, of zelfs voor het Protestantendom niet ongunstige, gevoelens zou zijn overgegaan. Integendeel beveelt karel's Codicil, twee dagen vóór zijnen dood geschreven, zijnen Zoon ten ernstigste en dringendste, dat de ketters vervolgd en getuchtigd worden met alle openlijk betoon en alle gestrengheid, zonder te veroorloven, dat eenig schuldige worde verschoond! (Bl. 126, 127.) Nog meer: hij schreef, kort vóór zijnen dood, aan de Inquisitie, ‘dat men wel de ketters tot Christenen moest zoeken te maken, maar ze dan toch verbranden, omdat hij niet geloofde, dat iemand hunner een goed Katholiek kon worden, wegens hunnen lust tot twisten over godgeleerde zaken. Men zou, door de ketters te sparen, eene groote misdaad begaan, even als de Keizer zelf, toen hij luther, volgens de aan hem gedane belofte, ontzien had, want hij was geenszins verpligt, hem zijn woord te houden, daar deze ketter een veel grooter Meester, namelijk God, had beleedigd.’ (Bl. 129). Zulk een man was de hooggeroemde karel V, en zóó was de zedekunde van Rome in de zestiende Eeuw! Filips II volgde zoo stipt mogelijk de voorschriften van | |
[pagina 162]
| |
zijnen Vader, en overtrof hem zelfs nog in ijver voor de Inquisitie. Hij poogde het Heilig Officie, naar de Spaansche wijze, in Sardinië, in Milaan, in Napels en in de Nederlanden in te voeren. Het gelukte hen echter alleen in dat eiland (op. Sicilië had zij reeds te voren bestaan): in de beide Italiaansche Staten van het vaste land verzette zich het Volk standvastig daartegen; en men weet, hoe de uitslag in Nederland is geweest. Na de lezing van dit werk wordt de zaak onzer moedige Vaderen ons dubbel heilig, en rijst onze eerbied en dankbaarheid nog hooger voor hunne gelukkige pogingen, om ons van zulk eenen zieledwang te verlossen, die, naar de bedoeling van filips, de beide Halfronden moest omvatten, daar hij ook in Amerika, te Lima, te Mexico en te Carthagena, alsmede op de eilanden, Regtbanken van het Heilig Officie deed oprigten, ja zelfs eene wandelende vierschaar voor de vloot, eene Inquisitie der Galeijen, invoeren! Doch Spanje zelve was en bleef het brandpunt der heilige werkzaamheden van dat Geregtshof. In Gallicië, het gewest, 't welk zich het langst verzet had, werd hetzelve in 1574 ook ingevoerd. Men was op het punt, eene geestelijke Ridderorde, en dus een staande leger, ten behoeve der Inquisitie, op te rigten; doch, gelukkig voor de wereld, belette zulks de achterdocht van filips II. Maar des te gereeder nam hij de taak op zich, de ongelukkigen, welke de vierschaar, volgens het verfoeijelijkste misbruik der taal, relaxeerde, d.i. met aanbeveling van zachte behandeling aan den wereldlijken Regter overliet, plegtstatig te laten verbranden. Valdez zorgde er voor, dat het bij deze Nationale feesten niet aan brandstof ontbrak. Want feesten voor het Hof waren de zoogenoemde auto da fe's (geloofshandelingen), gelijk dat te Valladolid in 1559, door de tegenwoordigheid van den ongelukkigen Don carlos, en nog dat zelfde jaar andermaal door die van filips II zelven en zijn' geheelen hofstoet, benevens een aantal Afgezanten en Bisschoppen, opgeluisterd. Men had, om het aantal der slagtoffers regt koninklijk te maken, van den Paus eene bulle verkregen, dat ook de niet afgevallene Luthersche ketters, zelfs die eenig berouw toonden, zouden mogen worden verbrand. Op het eerste auto da fé verschenen veertien personen, tot deze ijsselijke straf veroordeeld, waaronder eene moeder met twee zonen en eene dochter. De oudste zoon betuigde, nooit door eenig woord de Luthersche leer te hebben gepredikt, of zich | |
[pagina 163]
| |
daarvoor tegen andersdenkenden uitgelaten, maar dat hij slechts verzuimd had, de dwalenden te regt te brengen. Een derde broeder van dit huisgezin werd op het auto da fé van Valladolid in 1559 verbrand, waar in 't geheel dertien slagtoffers voor het vuur waren; op een ander te Sevilië, in dat zelfde jaar, eenentwintig, in het volgende veertien! Te Murcia werden in 1557 elf, in 1559 dertig, in 1560 de eerstemaal tweeentwintig, de tweedemaal zestien, in 1562 drieëntwintig, in 1564 een, in 1565 vier, in 1560 vijfentwintig personen verbrand! Zoo bedroeg het getal der aldus geregtelijk vermoorden, in eene stad, die geenszins tot de aanzienlijkste van Spanje behoort, in zeven jaren, honderd-tweeëndertig! En wanneer men dan daarbij voegt de pijnigingen des ligchaams, om tot bekentenis te dwingen, die de zinrijkste wreedheid niet erger kan uitdenken (men zie bl. 15-17), de misschien nog wreedere foltering der ziele, door de kwellingen, den beschuldigde aangedaan, ten einde hem door bedreigingen en beloften tot het aangeven van anderen te bewegen, zelfs al was hij zich niets bewustGa naar voetnoot(*), de schreeuwende onregtvaar- | |
[pagina 164]
| |
digheid der Regtspleging, waarbij men zeer gretig getuigen tot bezwaar, maar met groote moeite, en blijkbaar ongaarne, getuigenissen tot ontlasting aannam, het verzwijgen der getuigen voor den beschuldigde en de geheele geheimhouding bij het Regtsgeding, het lang verkwijnen in akelige kerkers; wanneer men dit alles in aanmerking neemt, zal men niet aarzelen, de Inquisitie eene Regtbank des Duivels te noemen, en hoogen lof toe te zwaaijen aan de Souvereine Vergaderingen der Cortes, de wettige Vertegenwoordigers des Spaanschen Volks, zoo van 1812 als 1820, welke dit gedenkstuk der diepste menschelijke verdorvenheid afschaften, en het Rijk des Lichts in Spanje poogden voor te bereiden, hetwelk thans door het mengsel van tirannij en janhagelregering, 't welk met de bajonet aan Spanje opgedrongen is, voor Eeuwen weder uitgedoofd wordt. Het schijnt, dat het verhaal der gedurige bloedtooneelen den Schrijver zelven vermoeid heeft. Althans hij staakt dezelve met het einde der Regering van valdez (onder wien hij nog vele auto da fé's onvermeld laat), en vermeldt slechts kortelijk de namen der volgende Groot-Inquisiteurs tot aan het einde der Regering van filips II. Bij alle deze Regtsgedingen is het merkwaardig, dat men onder de geheime aanhangers van het Protestantisme verscheidene Vrouwen, zelfs Nonnen, vindt, alsmede twee Predikers en een' Biechtvader van Keizer karel V (waardoor het sprookje van karel's min bekrompene denkbeelden in zijne laatste jaren ontstaan is). Verschrikkelijk is het, dat zekere zwangere Vrouw, johanna bohorquez, ter dood toe gepijnigd is, alleen omdat zij hare eenentwintigjarige Zuster, die te voren reeds verbrand was, en aan welke men de bekentenis op de pijnbank had ontwrongen, niet vroeger aangebragt had! Nadat de ongelukkige johanna dus haar leven, genoegzaam onder de handen der beulen, had geëindigd, werd zij onschuldig verklaard! - Gelijk de Regering zich somtijds van de Inquisitie bediende, om b.v. den smokkelhandel in paarden uit Spanje naar Frankrijk te weren, dien men dan voor ongeoorloofde gemeenschap met de Fransche Hervormden liet doorgaan, - zoo deed de smokkelhandel, dien de Heilige Vaders nu voor zichzelve begonnen te drijven, dit gevaarlijk middel tot stuiting van het kwaad spoedig opgeven. Aan den anderen kant was hunne trotschheid bovenmatig: in Spanje, in Amerika eischten zij, gelijk hunne Farizésche voorzaten, | |
[pagina 165]
| |
de vooraanzittingen bij alle openbare plegtigheden; zij deden elk, die, ook in burgerlijke zaken, hun of hunnen afhangelingen te na kwam, in den kerkban; en deze ijveraars voor het geloof, die de braafste, onbesprokenste menschen, teedere, onschuldige maagden en huismoeders, eerlijke kooplieden martelden en verbrandden, wanneer zij niet dachten als zij, - deze heilige mannen ontzagen zich niet, eenen moordenaar te beschermen, omdat hij de slaaf van een' gewezen' penningmeester der Inquisitie was (bl. 462) toen echter het Volk en de Regering hiertegen opkwamen, liet men den moorder ontsnappen. Dat de openlijke teregtstellingen in de achttiende Eeuw verminderd, en bijna stilzwijgend afgeschaft zijn, is waar; doch dat daarom de invloed en de geest van dat heillooze Geregtshof nog in volle kracht bleven, is even onbetwistbaar. Men ziet dit ten duidelijkste uit eene lange lijst van achtingwaardige Geleerden tot op het laatst der vorige Eeuw, wier werken verboden, of zij zelve door de Inquisitie vervolgd zijn, - en uit eene andere van Overheidspersonen, die, om hunne ambtsverrigtingen, of de gevoelens, die men hun toeschreef, tot dien zelfden tijd zijn in last geraakt. Onder de laatsten is een der meest bekenden de bevolker der barre Sierra Morena, de verdienstelijke olavidé, die, nog in 1778, om zijne gevoelens, tot achtjarige opsluiting in een klooster werd veroordeeld. Deze gruwelen waren wel gedeeltelijk te voren bekend, door een' enkelen, wien het gelukte, aan de kaken van dat gedrogt te ontsnappen, en in Protestantsche landen de srissche levenslucht der vrijheid te komen inademen; maar men wraakte van de Roomsche zijde zijne getuigenis als partijdig, en daarbij kon hij wel zeggen, wat door hem geleden was, maar geenszins, daar hem niets werd medegedeeld, de ongeregtigheid tot in haren schuilhoek vervolgen; zoodat men doorgaans, in het begin der negentiende Eeuw, de Inquisitie, omdat zij geene openbare houtmijten meer oprigtte, genoegzaam voor dood of onschadelijk hield; terwijl sommigen ook het vroeger verhaalde aan vergrooting der Protestanten toeschreven. Nu, echter, ligt de geheele verborgenheid der ongeregtigheid in al hare afzigtigheid voor ons, uit de eigene papieren der Regtbank medegedeeld door eenen man, die eenmaal haar Geheimschrijver, doch te goed was, om zulks te wezen; een' man, die aan zijn Kerkgenootschap zeer gehecht, en gansch niet onverschillig was omtrent deszelfs leer- | |
[pagina 166]
| |
stellingen. Is het dan te verwonderen, dat de vrienden van willekeur, monnikendom en onverdraagzaamheid dezen eerlijken Grijsaard, uit hoofde van zijne onwraakbare getuigenis tegen hunne geliefkoosde Inquisitie, in het barste des winters uit Frankrijk naar Spanje hebben verdreven, waarvan 's mans dood het gevolg was? Doch, gelukkig de brave Grijsaard, die aldus geen leed zag aan zijn Volk en Vaderland, die in de armen der vriendschap naar betere gewesten overging, terwijl zijn land nog vrij was! Zoo hij het Rijk der Duisternis beleefd hadde, hij zou waarschijnlijk een' veel wreederen dood zijn gestorven. In het volgende Deel hebben wij, onder anderen, de meer vermaarde dan bekende Regtspleging over Don carlos te wachten. |
|