len der overledene, die de echtgenoot den vriendenkring te lezen gaf; dit zoogenoemde tweede beeld heeft verhevene Liefde ten opschrift, en teekent dezen hartstogt bij de waardige vrouw in al zijne kracht, bijna tot het overdrevene toe, maar tevens in deszelfs zuiverheid en strekking tot bovenaardsch, en iets veel edelers dan zinnelijk genot. Gisela, het derde beeld, is van eenen anderen aard: dit vrouwtje is de boven alle verbeelding lieshebbende, toegevende en getrouwe gade, die, door hare alles opofferende en alles overwinnende liefde, den echtgenoot, dien wij harer onwaardig rekenen, uit den kerker en van den dood redt, en, hetgeen meer nog zegt, hem het hart verteedert, en, als eene trouwe dienstmaagd des Heeren, dat hart vormt tot menschenliefde en vergeving. Het vierde beeld,
de beide Predikanten te Christenfels, is een eenvoudig, maar zeer menschkundig en leerzaam verhaal, dat de behartiging verdient van iederen geestelijke, ja van iederen Christen. Het is de geschiedenis van het hart van twee waardige leeraren, wier harten eerst van elkander verwijderd en daarna hereenigd werden, en geeft het overtuigendst bewijs, dat voordeel, eer en toejuiching in geenen deelen den edelen man vergenoegen kunnen, maar ware Christuszin en heilige vereeniging en liefde alleen eene zalige rust geven, welke iedere andere ontbering overvloedig vergoedt. Het vijfde beeld heet: de Schrijnwerker bij de doodkist van den Vorst. Het bevat eene latere ontmoeting van den treurenden echtgenoot, dien wij bij het eerste beeld hier leerden kennen, en voorts een droevig en schrikbarend verhaal van eenen Vorstenstam, dien het noodlot, de Nemesis van het noodlot, vervolgde en uitroeide. De bekende geschiedenis van den Lydischen Koning Croesus wordt vervolgens aangevoerd; terwijl geheel dit tafereel eindigt met aanwijzing van het tegenwoordig misbruik der voorstelling van een vergeldend noodlot, en het gevoel wordt opgewekt, dat de mensch de eeuwige Regtvaardigheid nimmer van onregtvaardigheid beschuldigen kan, maar, indien hij buitengewoon ongelukkig is, den grond daarvan in een of ander begaan misdrijf moet