naïve uitdrukkingen schenen wel eens gewaagd en stout. Wanneer men den anders waarlijk edelmoedigen Godgeleerde en verdraagzamen Christen niet kende, stuitte dit. Maar die hem kenden, gaven hem gaarne deze zijne eigenheden toe. Jorissen zeide dikwijls hetgeen hij zelf gevoelde en begreep, (immers dit hopen wij) ofschoon hij het anderen niet helder maken kon; en deze zijne gevoelens sprak hij uit, als waren het axiomata. Daarbij gevoelde dan de Heer momm eenen nadruk en kracht van woorden, die hem verbaasden. Nu tracht hij dan, hetgeen in de ziel van jorissen lag, op te helderen. Die ophelderingen laten wij gelden, wat zij gelden kunnen; en het is ons om het even, of hij jorissen al dan niet begrepen hebbe. Intusschen heeft dit bij momm, die alles, wat jorissen dacht of sprak, voor een Evangelie houdt, toch invloed op zijne beoordeeling van andere Predikanten, die, zij mogen al als jorissen denken, echter voor zich geen behagen vonden in jorissen's wijze van spreken, en, bij al het schijnbaar naïve eenvoudige, echter dikwijls donkere taal. Eenige Predikanten, die den braven Vader jorissen liefhadden en hoogachtten, hebben hem op zijn sterfbed bezocht. Momm heest hunne gesprekken opgeteekend, zoo als hij die opnam. Ware dit vooruitgezien, gezegde Predikanten hadden den man of niet bezocht, of hem anders geantwoord, indien hij namelijk hen alzoo toegesproken had. Doch dit laatste moeten wij betwijfelen. Noch de hier medegedeelde lof, noch de berisping wordt, indien wij wèl onderrigt zijn, erkend; en wij kenden den braven grijsaard te wèl, om niet volkomen overtuigd te zijn, dat hij onmogelijk op zijn doodbed iets kan gezegd hebben, hetwelk strekking had, om den dienst verdacht te maken van waardige
Ambtsbroederen. In diervoege althans zeide jorissen het zeker niet. De Heer momm had beter gedaan, in den geest des overledenen, de Gemeente op te wekken, die waardige mannen om huns werks wille hoog te achten. En de Haagsche Gemeente kan, dunkt ons, uit de hier opgegevene gesprekken eeniglijk zien, wat de Heer momm, maar geenszins, wat de nu zalige jorissen, in hare Leeraren te prijzen of te berispen vond. - Uit hoogachting voor den overledenen, den steller dezes ook en sinds jaren bekend, veroorloven wij ons deze aanmerking; en wij meenen, dat de schim van den waardigen man zich, ten dezen vooral, aan momm's boekje, zoo het hem bekend ware, ergeren zou.