moet altijd voor het aangename worden gezorgd, gelijk de natuur bloemen en vruchten geeft; maar in een magazijn slaat men toch altijd eer de laatste dan de eerste op, van welker geur zoo ligt het beste vervliegt.
Wij hebben reeds te kennen gegeven, dat wij geene monstering van alles zullen aanstellen. Wanneer wij zeggen, dat van lennep, siegenbeek, van hall, westerbaen, de vries en een aantal anderen van meerdere of mindere bekendheid en roem, als ook dezulken, die dezelfde hoogachting verdienen en zekerlijk eenmaal zullen bereiken, hamaker, van limburg brouwer, geel, boxman, van der hoeven (één van het waardig drietal), hunne medewerking niet hebben ontzegd, ja dat ook w. de clercq en (zoo als van zelve spreekt) van kampen vlijtig het hunne bijdragen, bijdragen, dan zal niet ligt iemand twijfelen aan de voortreffelijkheid van het geheel. De historische afdeeling is inzonderheid rijk. De clercq's snel, maar veel bevattend overzigt van de Grieken der nieuwere Geschiedenis, hoewel wat donker geschetst, getuigt van zeldzame kunde; Do. muller's laatste strijd van het Christendom verdient onzen ruimen dank; Pr. moll's delambre is een staal van keurigheid bij naauwkeurige wetenschap. Ook in het vak der fraaije letteren is veel uitstekend fraais. De aardrijks- en volkenkennis, meest van den verzamelaar, is hoogstgewigtig. In één woord, men mag overal zeer voldaan zijn, en er is weinig of niets, waarvan men zegt: ‘dit kon wel gemist worden.’ Echter houden wij kortere opstellen en kleine dichtstukjes, voor eene verzameling als deze, zal zij zich eenigzins onderscheiden van zoo vele dergelijke, minder geschikt.
Tot een besluit van ons aanprijzend overzigt sta hier een deel van de allerlaatste bijdrage, van het vers, namelijk, door onzen reeds genoemden en meer en meer beroemden Improvisator, aan den Heer john bowring, uitgever eener bloemlezing uit Nederlandsche Dichters te Londen: