De Psalmen, kortelijk opgehelderd, en tot stichting van Christenen bewerkt. IIde Stukje, 1ste Gedeelte, Psalm XXII-XXIII; benevens eene Redevoering bij de inwijding van het nieuwe Orgel in de Kerk te Jellum. Door T.E. Mebius, Predikant te Beers en Jellum. Te Leeuwarden, bij J.W. Brouwer. 1823. In gr. 8vo. VI en 296 Bl. f 2-20.
In onze Letteroeff. van 1821 hebben wij van de bewerking der eenentwintig eerste Psalmen door den Eerw. mebius het noodige verslag gegeven, en daarin opgemerkt, dat wij wel hadden gewenscht, de kortheid en bondigheid, over het geheel genomen, meer betracht te zien. Wij herhalen dezen wensch, bij de aankondiging van dit stukje; en dit is de voornaamste reden, waarom wij het ten spoedigste aankondigen, opdat dus de Schrijver, wil hij zijn werk volkomen ten einde brengen en het vertier van hetzelve bevorderen, zich toch voortaan meer op de kortheid toelegge. Het eerste stukje bestaat uit 235, en het onderhavige uit 274 bladzijden, waarin slechts twaalf Psalmen behandeld worden. De uitlegging en de stichtelijke aanwending konden, behoudens de klaarheid, en moesten veel korter zijn, en al hetgeen weinig of niets ter zake doet, behoorde vermijd te worden. Wil men zich op den duur met genoegen laten lezen, dan moet men zich de moeite geven, om, zoo veel mogelijk, niets te zeggen, dan hetgeen te pas komt en van belang kan gerekend worden. Op den predikstoel kan alles niet zoo afgepast zijn; maar, als een Predikant voor het publiek schrijft, moet hij, in onze dagen, zich bevlijtigen, om zijn werk smakelijk te maken, en daardoor deszelfs nut te bevorderen.
Wij keuren wel niet af, dat eene Redevoering, bij de inwijding van een nieuw Orgel gehouden, op de begeerte van sommigen, gedrukt worde; doch vonden het minder gepast, om dit bij de verklaring der Psalmen te doen,