De Vertaler laat voor hetzelve, gelijk voor alle, een' korten en duidelijken inhoud gaan. Dit Boek behelst het bekende geval van ulysses met nausicaä, dochter van den Phoeaeischen Koning alcinous.
Bl. 153. De harde kluisters. Daaruit kan schijnen, dat de Phoeaciërs in de slavernij van de Cyclopen leefden. Homerus wil, dat de Phoeaciërs door de Cyclopen, hunne naburen, dikwijls overvallen en geplunderd werden.
Bl. 154. Haar deur was ongesloten. Misschien vat men de meening van homerus beter op, door te vertalen, dat de deur gesloten was. Dan is de fictie ook aardiger, dat minerva, zoo fijn en snel als de wind, door de geslotene deur ging.
Bl. 154. De bloem der vrouwenjeugd. Is een bijvoegsel van den Vertaler, en strookt niet met het volgende, daar nausicaä slechts bedienden medenam.
Bl. 155. Waar 't water, enz. Homerus plaatst geen water of rivieren op den Olympus. Hij zegt alleen, dat het er nooit regent of sneeuwt; welk beeld de helderheid en drooge lucht beter doet uitkomen.
Bl. 156. Men vliegt. De Vertaler gebruikt dat woord meer, om uit te drukken hetgeen homerus eenvoudig zegt: ‘Men ging, men gehoorzaamde,’ enz. Het vliegen is bij homerus of natuurlijk, of overdragtelijk bij sterkere aandoeningen dan hier het geval is.
Bl. 156. Om zindlijk weêr te keeren. Is onduidelijk gezegd. Moest nausicaä zindelijk wederkeeren, of hare kleederen? Het eerste ligt niet in het verhaal; het tweede strijdt tegen den aard onzer taal.
Bl. 156. De Vertaler prijst hier nausicaä's kunst in het besturen der muilezels. Homerus niet. En het zal ook doodeenvoudig zijn toegegaan. In het einde van dit Boek rijdt ze met opzet wat zachter, waar de Vertaler ook de kunst in 't spel brengt.
Bl. 163. Laat de Vertaler ‘den schranderen ulysses met gretigheid het sobere maal genieten.’ Homerus noemt ulysses hier, beter, den man, die zoo veel had uitgestaan. Dat sober maal voegt hier ook niet. De Vertaler had, bl. 156, de spijs en drank, aan nausicaä door hare ouders medegegeven, nog al wel opgesierd. Het is wel denkelijk, dat de Dames van dien tijd niet aten, alsof ze op