| |
Geschiedkundig Tafereel van het Liberalismus van ouden en lateren tijd. Uit het Hoogduitsch van W.T. Krug, Hoogleeraar te Leipzig. Te Amsterdam, bij de Gebroeders Diederichs. 1823. In gr. 8vo. 152 Bl. f 1-10-:
Het boek, 't welk wij hier aankondigen, moet reeds door zijnen titel belang wekken. Wat immers is thans meer het onderwerp der gesprekken, dan het Liberalismus of deszelfs tegendeel? Men kan zeggen, dat Europa tegenwoordig in de liberale en antiliberale partij is verdeeld, meer dan in de Roomsche en Protestantsche gezindten. De naam moge, in den thans gebruikelijken zin, uit Spanje afkomstig zijn, waar de eerste Vergadering der Cortes in 1812 in de partij der Liberalen en Servilen (naderhand Perzen) gesplitst was; de zaak is bijkans zoo oud als de zedelijke en verstandelijke beschaving des menschdoms. Ook vinden wij in het beknopt verslag harer lotgevallen, ons hier door den Heer krug aangeboden, deze daadzaak zeer goed betoogd. Doch eene goede bepaling der zaak moet hare Geschiedenis voorafgaan. Stellen wij deze, met hem, in het onbekrompen volgen van het beginsel der volmaakbaarheid, in het nasporen en aantoonen van
| |
| |
het goede en voor de welvaart des menschdoms naar ligchaam en ziel geschikte, kortom in het streven naar verbetering, in tegenoverstelling van het hardnekkig vasthouden aan het eenmaal bestaande, omdat het bestaat, - zoo kan men zeggen, dat het Liberalismus de geest is, die Europa en deszelfs kinderen, gelijk het Servilismus die, welke Azië's en Afrika's aloude Volken onderscheidt. Hier is alles vastgeklemd in doode, verstijvende vormen, die alle vordering weren, en allen voortgang als heiligschennis beletten; terwijl in ons werelddeel, sedert de dagen van Griekenlands oudste Wijzen en Wetgevers, steeds een geest van onderzoek, van zucht tot vrijheid, van voortgang tot het betere heeft plaats gehad, welken zelfs de Middeleeuwen niet hebben kunnen stuiten, blijkens eene merkwaardige plaats uit den schoolschen Leeraar thomas aquinas, hier in de Noten aangehaald, en waarop wij zullen terugkomen. Wij mogen nog verder gaan, en zeggen, dat deze volmaakbaarheid, deze mogelijkheid van, en streven naar voortgang, het kenmerk der menschheid is boven de dieren. De bij, de bever bouwen hunnen woningen gelijk in den aanvang der schepping: het dier gaat in zijne kunstdriften niet vooruit; dezelve zijn volmaakt door den wijzen Schepper naar deszelfs behoeften berekend: den mensch alleen, die naakt en hulpeloos ter wereld komt, is vernuft en schranderheid toebedeeld, en daarmede de onoverzienbare loopbaan van verbetering in zijnen toestand geopend. Zoo legt de eene Eeuw den grond tot de vorderingen der andere, ten minste daar, waar liberale begrippen en instellingen de mogelijkheid tot die vorderingen doen ontstaan. Maar in China, in Hindostan, in Turkije, in Marocco doet de mensch zijner nature geweld aan, om naar
de eenzelvigheid van het dier te gelijken. En ditzelfde willen nu de Servilen. Zoo mag b.v. Spanje niet beter, niet welvarender, niet verlichter worden, dan het vóór drie of meer Eeuwen was; en de vriend der Menschheid en des Vaderlands, die zulks begeert, die daartoe pogingen aanwendt, wordt aan de hoogste galg gehangen, die men sedert Eeuwen kent, immers in het bouwen dier straftuigen alleen mag men vorderingen maken!... Doch, keeren wij tot onzen Schrijver terug.
De Grieken komen het eerst in zijne beschouwingen voor. Hunne Wijsgeeren worden, met reden, als de eerste voorstanders van het Liberalismus gekenmerkt. Merkwaardige plaatsen deelt hij daaromtrent, onder anderen uit den niet al- | |
| |
gemeen bekenden xenophanes, mede, die de dwaasheid van den Afgodsdienst reeds 450 jaren vóór christus beweerde. Doch ook toen viel aan de liberaliteit van gevoelens bij de bestuurders der Volken, zelfs in demokratische Staten, tegenstand, en aan hare verkondigers vervolging te beurt. Pythagoras en sokrates werden ter dood gebragt, en aristoteles onderging bijkans hetzelfde lot. De voorstanders van het onde verbanden karneades uit Rome. Doch zoo in Griekenland als Rome drong niettemin de wijsgeerige denkwijze door, nogtans (en dit had de Schrijver meer moeten doen uitkomen) niet de ware liberaliteit van gevoelens, die in Rome, met uitzondering van enkele groote mannen, niet te huis was. De Romeinen kenden enkel bijgeloof of ongeloof, overheersching van anderen of eigene slavernij. Jammerlijk zou het er met de vorderingen der menschheid uitgezien hebben, zonder het Christendom. Met hetzelve begon een nieuw en beter tijdperk voor de liberale gevoelens, waarmede krug ons in de tweede Afdeeling bezig houdt. Met zeer veel juistheid doet hij reeds de Profeten als handhavers der onbekrompene of liberale gevoelens voorkomen, die den geest der Godsregering tegen de doode vormen zoo wel, als tegen de verbastering door den Afgodsdienst handhaafden. Christus deed zulks nogtans oneindig volmaakter. (Het hinderde ons zeer, bij den
kundigen en welmeenenden Schrijver, van Hem, in wien de volheid der Goddelijke wijsheid en wetenschap woont, te hooren zeggen, ‘dat hij zonder wetenschappelijke kennis of hooge kunstbeschaving was.’ Deze uitdrukkingen hebben hier, blijkens den zamenhang, geenen kwaden zin, maar zijn nogtans zeer ongelukkig gekozen. Ook de Kerkvaders riepen veeltijds de liberale begrippen, de vrijheid van onderzoek, de dwaasheid der slaafsche verkleefdheid aan het oude, de natuurlijke regten der menschen, hunne gelijkheid voor God, en de dwaasheid van de goddelijke vereering der Vorsten tegen den Afgodsdienst te hulp. Doch ook hen, gelijk den verhevenen Stichter van den Godsdienst en zijne eerste leerlingen, vervolgde de zucht voor oude misbruiken, die de Christenen als nieuwigheidzoekers, Godverzakers en gevaarlijke menschen voor den Staat brandmerkte. Naauwelijks was echter de Kerk met konstantijn ten troon verheven, of de vervolgde werd op hare beurt vervolgster, overladen met de plegtigheden en misbruiken der bij scharen toestroo- | |
| |
mende Heidenen. Daarop volgden de tien Middeleeuwen, die de Heer krug, in weerwil der loftuitingen van vele zijner landgenooten, welke thans bijna Mode geworden zijn, met zeer veel regt in een donker licht plaatst. Het schijnt ons echter overdreven, wanneer hij zegt, ‘dat men van het Liberalismus in de Middeleeuwen weinig of niets aantrof.’ Men denke slechts aan den grooten theodorik, aan de pogingen tot beschaving van karel den Grooten en alfred (waarvan de Schrijver zelf op bl. 85 gewaagt), aan de volksvrijheid, die zich juist in de Middeleeuwen zoo heerlijk in de Italiaansche Gemeenebesten, in de Duitsche Rijkssteden, in Nederland en Spanje ontwikkelde, en die
veelal uit een godsdienstig beginsel haren oorsprong ontleende. Italiaansche steden schonken de vrijheid aan alle lijfeigenen, uit het beginsel der Christelijke gelijkheid; de Scholastieken zelve kenden de Wetgevende Magt aan het Volk toe. (Aanteek. bl. 140, 141.) De groote petrarca was de liberaalste man van zijnen tijd; hij juichte de bevrijding van Rome door riënzi (den rïego dier dagen, en evenzeer het slagtoffer van ellendelingen) van ganscher harte toe, en durfde de bedorvene kerk van die stad het Babylon der Openbaring noemen. Maar dit was ook reeds het morgenrood van eenen beteren tijd; en de minnaar van laura kwam slechts een paar Eeuwen te vroeg, om luther, melanchton en ulrich van hutten in éénen persoon te vereenigen. Met de Hervorming daagde de liberaliteit in vollen glans. Zij bevrijdde Geneve, Zweden, Nederland, en, in vervolg van tijd, ook Engeland. Het is onverschoonlijk in den Heer krug, dat hij een der keerpunten in de Geschiedenis van het Liberalismus, de bevrijding van Nederland, en de plegtige afkondiging van de Regten des Volks door onze Staten Generaal, in 1581, niet vermeld heeft. De Vertaler heeft dit verzuim in zijne lezenswaardige aanteekeningen achter het boekdeel verholpen. - Krug houdt zich meer bijzonder bezig met den geest van het Liberalismus in Engeland, in Noord-Amerika, en deszelfs overdrijving in Frankrijk. Omtrent Spanje, Portugal en
Italië spreekt hij zeer twijfelachtig, van de Carbonari met minachting, en verwacht nu nog (in 1822!) heil van het dusgenaamde Heilige Verbond. Doch misschien was dit het éénige middel, om zijn boek in Duitschland gedrukt te krijgen, of althans vervolging te ontsnappen. Wij durven vrijmoediger spreken, en
| |
| |
zeggen, dat de jongste gebeurtenissen in Spanje de wettigheid en noodzakelijkheid der poging, om den Koning van dat land aan wettige banden te leggen, volkomen hebben geregtvaardigd. Zij is mislukt; maar rïego, die edele martelaar der beste zaak, mag zeggen: Exoriare nostris ex ossibus ultor!
Het besluit doet den Heer krug als eenen gematigden voorstander van het Liberalismus kennen. Alle overdrijving keurt hij af; doch in de zaak zelve is hij volkomen overtuigd, dat men den voortgang van den menschelijken geest niet mag, en ook, daar de groote meerderheid der Europesche bevolking de liberale beginselen voorstaat, niet kan aan banden leggen. Immers, onder alle standen, zelfs onder de Grooten, den Adel, en de Roomsche Geestelijkheid, (dáár echter wel het minst!) zijn onbekrompene gevoelens doorgedrongen. Belangrijk zijn de uittreksels uit brieven van jozef II, waaruit de edelaardige beginselen van dien Monarch, den liberaalsten misschien, die immer eenen troon beklom, ten overvloede blijken. Over frederik II zouden wij minder stellig durven spreken; zijne woorden waren goed, maar in zijne daden was hij een te groot liefhebber van willekeurige maatregelen. Jozef II bezigde die nimmer, dan wanneer de bitterste tegenstand der antiliberalen, die zich toen onder eene volksgezinde gedaante vermomde, hem daartoe noodzaakte. Aandoenlijk zijn zijne klagten (bl. 93, 94) over de miskenning, die den grooten man, door de lasteringen van domheid en boosheid, te beurt viel. Heil zij der assche diens menschenvriends, en onverwelkelijke roem zijner nagedachtenisse! In plaats van frederik II hadden wij liever gezien, dat krug jozef's broeder, den edelen leopold, Wetgever van Toscane, genoemd had.
Wanneer nu, ten slotte, het Heilige Verbond, in vollen ernst, als de beschermer van het Liberalismus wordt beschouwd, zoo dwingt ons zulks eenen glimlach af. Het éénige bewijs daarvoor zijn de woorden der akte: maar (wij vragen slechts, zonder toe te passen) noemde zich ook de broederschap van loyola niet naar den heiligen jezus? Wij zouden hierover veel kunnen zeggen; doch alle dingen zijn niet oorbaar.
De Noten des Vertalers achter het werk hebben wij reeds met lof vermeld. Zij dragen blijken eener kundige hand; maar de veelal ingewikkelde voordragt steekt ongunstig af bij de klare voordragt van krug, in omgekeerde rede tot het tegenwoordige Hoog- en Nederduitsche taaleigen. |
|