| |
| |
| |
Bestrijding der Vaccine of de Vaccine aan de beginselen der Godsdienst, der Rede en der ware Geneeskunde getoetst. Door Abraham Capadose, Med. Doct. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. 1823. In gr. 8vo. XVI, 220 Bl. f 2-8-:
Het boekje van den Heer capadose, waarbij dat van Mr. w. bilderdijk een meesterstuk mag genoemd worden, zou eigenlijk geene wederlegging, ja hoegenaamd geene melding behoeven, zoo deszelfs doel niet al te verderfelijk, en de schijnbare orde en geleidelijkheid der voordragt voor den minkundigen niet al te wegslepend en overtuigend waren, en ons daardoor verpligtten, het boek niet met dat verachtelijk stilzwijgen te behandelen, dat het anders tiendubbel verdienen zou. De Recensie, die wij thans leveren, is dus meer ingerigt voor den zwakken, die gaarne eenige hulp en teregtwijzing ontvangt, dan voor den zelfdenker, die alleen den hoogst dwazen en dweepzieken geest behoeft te kennen, die den Schrijver bezielt, en op elke bladzijde doorstraalt, om het oordeel der afkeuring over zijnen arbeid uit te spreken, en vastelijk overtuigd te zijn, dat er van zulk eene zijde onmogelijk iets goeds te verwachten is. Wij beginnen met de beschouwing van dien geest zelven; vooreerst, om elk, die hooren wil en kan, niet lang in het onzekere te laten omtrent het oogpunt, waaruit hij capadose te beschouwen hebbe; ten andere, omdat het bij elk geschrift, dat misschien eenigen invloed op de publieke opinie kan uitoefenen, hoogst noodzakelijk is, de ware bedoeling van den Schrijver aan te toonen, en wel voornamelijk, wanneer deze die bedoeling niet op den voormaar op den achtergrond geplaatst heeft. Dit laatste nu heeft capadose gedaan. Immers, uit de hoofdverdeeling van zijn boekje, waarvan het eerste Hoofdstuk de Vaccine uit geneeskundige beginselen bestrijdt, het tweede over de wijze handelt, waarop zich de ontdekking
| |
| |
en verdere verspreiding der Vaccine heeft voorgedaan, en het derde de Vaccine aan de beginselen der Godsdienst toetst; uit deze hoofdverdeeling, zeg ik, moet men opmaken, dat de geneeskundige bestrijding der Vaccine, juist zoo als het behoorde, door den Schrijver als het eerste punt in questie is beschouwd geworden, en dat hij de argumenten, uit den Godsdienst ontleend, onder de bijredenen telt. Doch juist het omgekeerde heeft plaats. Capadose heeft het algemeene denkbeeld, dat de Eeuw, die wij beleven, een zamenweefiel van boosheid en ongodsdienstigheid is, ten grondslag gelegd. Hieruit heeft zijne zuivere logica het besluit opgemaakt, dat de Vaccine, als zijnde eene vrucht der Eeuwe, zeer zeker tegen zedelijkheid en godsdienstigheid strijdt. Dit fraaije stelsel heeft hij in het tweede en derde gedeelte van zijn boekje op zijne wijze opgesierd en ontwikkeld. Daar hij echter begreep, dat niemand zich door bloote mystieke redeneringen zou laten afschrikken van iets, waarvan hij het physieke nut duidelijk meende in te zien, moesten er ook geneeskundige argumenten te hulp geroepen worden, wier onpartijdigheid en waarheid men zich gemakkelijk kan verbeelden, wanneer men zich slechts herinnert, dat de Schrijver a priori bepaald had, dat de Vaccine verderfelijk zijn moest. Dat dit alles, gelijk wij het hier hebben opgegeven, de eigenlijke loop der denkbeelden van capadose geweest is, en dat hij alleen uit list aan zijne geneeskundige beschouwing der zaak, hoewel in zijne oogen de minst gewigtige, den eersten rang heeft toegekend, blijkt vooreerst uit de geheele strekking van het boekje, dat, zelfs in het geneeskundig gedeelte, overal de
teekenen draagt eener verregaande en voorbeeldelooze dweepzucht, ten andere uit de zwakheid der geneeskundige argumenten zelve en het onbewezene der redekavelingen, die beide zoo zeer in het oog loopen, dat capadose, indien hij onbevooroordeeld geweest ware, en eenvoudig als Medicus geredeneerd had, zich onmogelijk door zoodanige gronden zou hebben laten overtuigen. Leveren wij dan eerst, zoo wel om het zoo even gezegde te bevestigen, als om den
| |
| |
verstandigen met een enkel woord genoegzaam in te lichten, een en ander voorbeeld van des Schrijvers mysticismus, of liever volslagene krankzinnigheid, en gaan wij dan over tot de meer opzettelijke toetsing der geneeskundige redenering. Wij beginnen met bl. 36, waar men, in eene noot van geheel geneeskundigen inhoud, de volgende fraaije aanmerking vindt: Is het niet eene bedroevende zaak, dat men verstandige mannen, en zelfs door het licht der Waarheid bestraalde Christenen, de Vaccine, die door hen althans als een gevaarlijk middel moest beschouwd worden, met alle (l. allen) ijver ziet verdedigen, en terwijl zij hunne kinderen, het troostend en heilaanbrengend water des doops, wiens hooge waardij men veelal in onze dagen over het hoofd ziet, onthouden, als niet kunnende overeengebracht werden (l. worden) met het zoo trotsch en echter zoo nietig menschelijk verstand, zoo vinden zij geene zwarigheid hoegenaamd in het onverstandig en onvoorzichtig onderwerpen van hun kroost aan deze kunstbewerking. Hoe vele van die ongelukkige schepseltjes ontmoeten wij niet dagelijksch (l. dagelijks) (en, God weet met welk eene smart!) die wel met het Koepokgift besmet zijn, maar nog niet hebben mogen ontvangen die gave des Heiligen Geests, welke met den doop, dat pand van Gods liefde, zoo innig verbenden is! Zie Hand. der Apost. II:38-39. Alle aanmerkingen zijn hier overbodig. Geven wij liever nog een paar staaltjes van dezelfde soort. Bl. 181 deelt ons de Schrijver de navolgende Latijnsche dichtregelen ter eere van
jenner en derzelver vertaling mede; er bijvoegende, dat de pen beeft bij het ter neêrschrijven van zulk eene taal!
Jennerum celebrant, Jennero altaria ponunt
Jennerum magni numinis instar habent.
Succrescens proles et postera turba per aevum
Jennerum patrem dixerit esse suum.
Voor Jenner klinkt hun' dank: Voor Jenner staan de altaren
Als voor een weldoend God, door hen, alom gesierd.
Door 't kroost dat nu ontluikt, door 't kroost van later jaren
Wordt eeuwig Jenner's Naam als Vadernaam gevierd.
| |
| |
Een weldoend god (zegt hier de Schrijver) en eens menschen naam eeuwig als vadernaam gevierd! Afschuwelijke geest des tijds! tot welke razernijen brengt gij den ongelukkigen mensch! Ons gezegend Evangelie zegt ‘Gij en zult niemand uwen Vader noemen op der aarde: Want Een is uw Vader, namelijk die in de Hemelen is.’
Wat moet men toch wel zeggen, Lezer! van zulk een wezen, dat óf dom genoeg is, om dichterlijke uitdrukkingen, die men duizendmaal bezigt, voor Godslastering uit te krijten, óf kwaadaardig genoeg, om, tegen beter weten aan, verontwaardiging te huichelen over iets, dat zonder eenige kwade bedoeling gezegd is? Wij kunnen ons niet onthouden van bij deze twee curieuze staaltjes nog een derde te voegen, dat misschien nog wel het meest karakteristieke van alle is. De door ons bedoelde plaats leest men op bl. 218, waar de Schrijver in profetische geestvervoering uitroept: Christen! waakt ende Bidt! (1. waak en bid! Foei! dat had bilderdijk u toch beter moeten leeren.) Erken aan alle deze werken des Bozen Geests, dat hij u verleiden wil, en van uwen Heiland verwijderen. Alles, alles wordt in het work gesteld om u te verblinden en de oogen te doen sluiten voor het gezegend tijdstip dat nabij is, de wederkomst van den Heere jezus christus om te richten beide de doode en de levende. Ja Christenen, dit tijdstip nadert, en terwijl uw Verlosser u de krachtige vermaning gegeven heeft van te Waken en te Bidden, geeft gij u roekeloos aan de slaap van het duivelsch Magnetismus over, terwijl christus tot u gesproken heeft, zeggende: verheerlijkt God in uw lichaam ende in uwen geest, zoo ontheiligt gij dien God door beide uw lichaam en uw geest, met giften van allerlei aart te voeden en aan te kweeken. Na dit gelezen te hebben, zal geen onpartijdige of verstandige van ons eischen of verwachten, dat wij ons met het godsdienstig en zedekundig gedeelte van capadose's geschrijf een oogenblik langer
bezig houden. Wij stappen er dan bij dezen van af, en merken alleen dit nog aan, dat de zoo
| |
| |
even aangehaalde woorden van capadose ons gegronde hoop geven op de aanstaande tweedragt en den daaruit voortspruitenden ondergang van deze nieuwe kinderen der duisternis. Immers, het Magnetismus is, onder al de voortbrengselen dezer Eeuw, bijna het eenigste, dat genade vindt in de oogen van da costa, en wordt daarentegen bij capadose hier en elders voor duivelsch uitgekreten. Wij hebben dus reden van ons te vleijen met de spoedige en letterlijke toepassing van het gezegde van onzen Zaligmaker (markus III:26): Indien de Satan tegen zichzelven opstaat en verdeeld is, zoo kan hij niet bestaan, maar heeft een einde.
Wij gaan thans, in de tweede plaats, over, om te bewijzen, dat, gelijk wij te voren zeiden, ook de geneeskundige argumenten onbeduidend, de redenering onbewezen, en dat zelfs de orde en duidelijkheid der voordragt slechts schijnbaar is. Het gebrek aan wezenlijke orde en strengheid van redenering blijkt al aanstonds uit de hoofdverdeeling des onderwerps, door den Schrijver voorgesteld. Volgens hem zijn de argumenten der voorstanders van de Vaccine óf ontkennende óf stellige. De eerste bepalen zich tot eene vergelijking tusschen de Inoculatie der gewone Kinderpokken en de Vaccine, met oogmerk om de schadelijkheid der eerste, in tegenoverstelling van de laatste, aan te toonen: de tweede soort, daarentegen, handelt over het stellige nut der Vaccine. Deze hoogst doelmatige verdeeling heeft, ja, aan den eenen kant, aan capadose's boek eene meer respectable dikte gegeven, maar, aan den anderen, zijne logica bitter ten toon gesteld. Immers, wat hebben wij met dit geheele vergelijkend onderzoek tusschen Inoculatie en Vaccine te doen? Het oogmerk dier comparatie kon slechts tweeledig zijn; óf om de Inoculatie boven de Vaccine, óf om de laatste boven de eerste te verheffen. Maar voor den lezer was dit volkomen nutteloos, daar niemand aan de Inoculatie meer denkt, daar niemand zich op dit oogenblik meer met het negatief nadeel, maar alleen met het positief nut der Vaccine bemoeit. Even nutteloos en ongepast is dit onder- | |
| |
zoek uit het oogpunt van den Schrijver, daar deze Inoculatie en Vaccine evenzeer afkeurt en
bestrijdt, en alleen bewijzen wil, dat men door de Vaccine niets gewonnen heeft. Maar, om dit laatste aan te toonen, was alle vergelijking met iets vroegers, dat evenzeer afkeuring verdient, overtollig. De bestrijding van het positief nut alleen werd hier als hoofdzaak gevorderd, die nu, door des Schrijvers verkeerde behandeling, bijzaak geworden is, en door de splitsing der argumenten zeer veel geleden heeft. In plaats toch van eene en dezelfde stelling in eens afgehandeld te zien, vindt men die eerst als negatief en dan als positief argument; zoodat er óf tweemaal hetzelfde gezegd, óf bij het positieve argument op het negatieve verwezen is. Zoo is b.v. de laatste der negatieve stellingen: de Inoculatie vermeerdert de sterfte, de Vaccinatie vermindert dezelve; en de voorlaatste der positieve: de Vaccinatie vermindert dezelve. De Schrijver verraadt dus een groot gebrek aan goeden en bondigen redeneertrant in het algemeen.
Onderzoeken wij thans, of dezelfde zwakheid van betoog ook in elke bijzondere argumentatie zigtbaar is, en beginnen wij daartoe met de eerste grondstelling der Vaccinatores: De Inoculatie brengt soms eene zeer gevaarlijke, ja doodelijke ziekte voort; de Vaccinatie veroorzaakt slechts eene geringe en ligte ziekte. Tot bestrijding hiervan voert de Schrijver aan: 1o. Dat de Vaccine wel op het oogenblik der kunstbewerking, of kort na dezelve, geene aanmerkelijke gevolgen heeft, maar echter eene zeer fijne, alles doordringende, en daarom zeer gevaarlijke kracht moet bezitten, daar zij eene zoo aanmerkelijke verandering in het ligchaam door een zoo gering middel te weeg brengt, en dat zij even zoo goed als de Cicuta, Belladonna, of het Opium, een gift mag heeten. 2o. Dat de Vaccine niet altijd van gevaar ontbloot is, en dat er voorbeelden bestaan van derzelver doodelijke gevolgen. - Op het eerste merken wij aan: Dat de Schrijver wel vooronderstelt, maar niet bewijst, dat de werking der Vaccine zoo gevaarlijk als krachtig is. Zonder dit bewijs is echter zijne redenering van geene de
| |
| |
minste waarde. Vooreerst, omdat niet alle geneesmiddelen, die groote kracht uitoefenen, gevaarlijk zijn. Of is b.v. het sulfas de Quinine gevaarlijk, dat dikwerf, in kleine hoeveelheid gebruikt, de koorts wegneemt? terwijl er denkelijk toch meer kracht vereischt wordt, om de ziekte en al hare woede te overmeesteren, dan om het werkeloos beginsel, zoo als de Vaccine doet, te bestrijden. Doch misschien zal de Schrijver dit niet toegeven. Wij voegen er daarom, in de tweede plaats, bij, dat, al ware ook de kracht, die de vatbaarheid vernietigt, grooter, dan die de bestaande ziekte bestrijdt, ook dan het groot gevaar nog niet bewezen is. Wij verwijzen den Schrijver naar deszelfs eigene verklaring, bl. 7, dat er in de natuur oneindig veel gevonden wordt, dat verre verheven is boven den hoogsten trap van menschelijke redenering. Dit erkent hij zelf, en wij vragen hem dus af, wat hem regt geeft, de Vaccine, zonder eenig bewijs, onder die verschijnselen te tellen, wier oorzaak en uitwerksel men genoegzaam verklaren kan. De zwakheid van des Schrijvers redenering blijkt, ten derde, uit de gemakkelijkheid, waarmede dezelve zich, juist tegen zijne meening aan, op de natuurlijke Kinderpokken laat toepassen. Immers zou men even zoo goed dus kunnen redeneren: De voorbeelden van lieden, die tweemaal de natuurlijke Pokken krijgen, zijn hoogst zeldzaam. Ergo vernietigen de Kinderpokken zelve de toekomende vatbaarheid voor die ziekte in het ligchaam van den lijder. Welk een hoogst gevaarlijk vermogen moeten derhalve de Kinderpokken ook na de herstelling uitoefenen op het dierlijk organismus, daar zij zulk eene verbazende verandering in hetzelve te weeg brengen! Men zegge niet, dat het eene natuurlijk, het andere
onnatuurlijk toegaat. Want wie bewijst zulks? Is het niet veeleer waarschijnlijk, dat er eene sterke overeenkomst bestaat tusschen de wijze, waarop de Kinderpokken, en waarop de Vaccine, de kiem van, en de aanstaande vatbaarheid voor, de ziekte vernietigen? En, ten vierde, al gaf men ook toe, dat de Vaccine een gift ware, zou zulks nog niets tegen dezelve bewijzen, daar verre de meeste
| |
| |
vergiften, in kleine hoeveelheden toegediend, dikwerf heilzame gevolgen hebben. - Tegen de tweede bedenking van capadose zal het genoeg zijn, de voorbeelden, die hij zelf aanhaalt, in het midden te brengen. Het Heelkundig Genootschap te Londen (zegt hij) verklaart, dat er van 164, 381 gevaccincerden drie voorwerpen aan de gevolgen der Vaccine zijn gestorven. Toegegeven dat de waarneming gegrond is, dan bewijst het gevolg, dat men er uit kan afleiden, wel tegen eenen of anderen Vaccinator, die stellig verzekert, dat er niemand aan sterft, maar niet tegen de Vaccine, wier nagenoeg volkomene onschadelijkheid in het algemeen, en wier voortreffelijkheid boven de Inoculatie (waaraan dikwijls een individu uit 600 sterft) in het bijzonder, er ten sterkste door gewaarborgd wordt.
De tweede grondstelling der Vaccinatores is: De Inoculatie misvormt somtijds den mensch met naden, pokdalen, enz.; van de Vaccine heeft men niezs dergelijks te vreezen. Nergens vertoont zich de Schrijver meer in zijne nietigheid dan hier, en dit kon wel niet anders, daar het onmogelijk was, te dezen opzigte eene parallel te maken tusschen de Inoculatie en de Vaccine, die nooit iemand misvormt. Capadose heeft dus, ten einde zich uit deze moeijelijkheid te redden, tot iets, dat hier volstrekt niet te pas komt, zijne toevlugt moeten nemen; tot den uitslag namelijk, die somtijds op de Vaccinatie volgt, en wel met de napokken, maar nooit met de misvorming, hetzij door de natuurlijke, hetzij door de ingeënte Kinderziekte veroorzaakt, kan vergeleken worden. Maar, wat meer is, de Schrijver zelf gevoelt, dat dit zwakke en nietsbeduidende argument nog niet eens te bewijzen is. Hij erkent zelf, dat het post hoc, ergo propter hoc, geene genoegzame bewijskracht in zich sluit, en dat het niet zeker is, of de lijders buiten de Vaccine van dien uitslag waren vrijgebleven. En wat voert hij nu aan, om zich te redden? Dat, zoo men dien uitslag niet beschouwt als een gevolg der Vaccine, hij ook regt heeft, om te ontkennen, dat het bevrijd blijven van de Kinderziekte uit de Vaccinatie voortvloeit. Dit verdient geene wederleg- | |
| |
ging. Of bestaat er dan eenige evenredigheid tusschen beide de gevallen? Het onbeduidend getal der genen, die na de Vaccinatie door Kinderpokken zijn aangetast, bewijst voor het nut der Vaccinatie; maar dat slechts 66 personen uit 164, 381 gevaccineerden aan huiduitslag leden, bewijst, dat het geoorloofd is, denzelven aan
andere oorzaken toe te schrijven.
De derde grondstelling is deze: De Inoculatie verwekt eene besmettelijke ziekte; de Vaccinatie niet. De waarheid hiervan moet de Schrijver zelf erkennen, en het zwijgen was hem dus dadelijk opgelegd. Maar hij wilde toch iets zeggen, al kwam het hier volstrekt niet te pas. Hij verklaart dus, dat het hier gestelde den voordeeligen invloed der Vaccine op het menschelijk ligchaam niet bewijst (welk bewijs ook zeker niemand ooit of ooit daarin gezocht heeft); dat men derhalve even min regt heeft om de Vaccine te verspreiden als de Inoculatie, en dat het gebruiken van dwangmiddelen te dien opzigte eene ongehoorde wreedheid is. Wij zullen op deze vooronderstellingen, die volstrekt niets ter zake doen, geene aanmerkingen maken, dan deze alleen, dat het aan niemand minder voegt, over despotieke maatregelen te klagen, dan aan de hoofden dezer sekte, die, konden zij slechts, zoo gaarne eenen metternich, of chateaubriand, of andere wezens van denzelfden stempel, tot invoering eener algemeene slavernij, in de hand zonden werken.
De vierde grondstelling luidt dus: De Inoculatie kan niet in alle omstandigheden en op alle personen zonder onderscheid worden in het werk gesteld; de Vaccinatie wel. De Schrijver noemt dit gevoelen eene schandelijke kwakzalverij, en zegt hier veel, dat behartiging verdient, over de verschillende behandeling van eene en dezelfde ziekte bij onderscheidene individus. Doch, hoezeer wij het hierin met hem vrij wel eens zijn, twijselen wij echter, of dit der goede zaak wel veel schade zal toebrengen, daar wij ons genoegzaam overtuigd houden, dat bovenstaande stelling geenszins door het meerderdeel der Geneeskundigen
| |
| |
zoo onvoorwaardelijk omhelsd wordt, als de Schrijver het wil doen voorkomen, en dat niemand hunner (eenige heethoofden uitgezonderd, wier persoonlijk gevoelen de zaak zelve niet schaden kan) even spoedig tot het vaccineren van iemand, die reeds eene morbense affectie had, als van een' volstrekt gezonden, zou overgaan, dan alleen in het geval, dat eene kwaadaardige en sterk verspreide epidemie alle uitstel gevaarlijk maakte. Wanneer capadose, dezelfde grondstelling bestrijdende, hier nog verder bijvoegt, dat het toedienen van een en hetzelfde middel aan alle individus op dezelfde wijze het kenmerk van kwakzalverij is, en dit tracht op te helderen door het gesupponeerd voorbeeld van een' Geneesheer, die voorgaf de vatbaarheid voor de koorts bij allen te kunnen vernietigen, door vier of vijf drachmen kina-extract 's morgens te doen gebruiken; wanneer hij het verder kwakzalverij noemt, dat men dezelfde Vaccine aan het kind en den grijsaard toedient, dewijl beide niet dezelfde vatbaarheid voor de Kinderziekte hebben, - dan vinden wij ons verpligt, den lezer te doen opmerken: Vooreerst, dat het voorbeeld, door capadose gekozen, om, ware het mogelijk, de Vaccine bespottelijk te maken, zijn doel mist. Onderzoeken wij eens, waarom dit voorbeeld de Vaccine als voorbehoedmiddel in een belagchelijk licht stelt; en wij zullen bevinden, dat zuiks niet daaruit voortkomt, dat alle voorbehoedmiddelen zonder onderscheid, en dus ook het hier genoemde, belagchelijk zijn, maar alleen daaruit, dat het gekozen voorbeeld op zichzelf absurd is, omdat ieder weet, dat kina geene koorts voorkomen, maar wel verdrijven kan. Of zou men, b.v., nog dezelfde belagchelijkheid bespeuren, wanneer men het geval veranderde, en, bij het
uitbarsten eener pest - epidemie, aan den gezonden de volgende voorbehoedmiddelen voorschreef? Gebruik bloedzuiverende en het bederf bestrijdende middelen; zuiver de lucht in uwe vertrekken; houd u buiten alle gemeenschap met personen, die niet tot uw huisgezin behooren, enz. In zulk een geval zou immers ieder het gepaste dier raadgevingen inzien? - Ten tweede zouden
| |
| |
wij op de beschuldiging van kwakzalverij, door capadose afgeleid uit de gelijke wijze, waarop de Vaccine aan het kind van drie maanden en den man van zestig jaren wordt toegediend, eenvoudig dit kunnen antwoorden: dat capadose, als onbekend met de wijze, waarop de Vaccine de vatbaarheid voor de Kinderziekte wegneemt, ook niet bevoegd is te beslissen over de voegzaamheid der gelijke toediening van dit middel aan personen van verschillende jaren, en dat deze geheele zaak dus niet van redeneringen, maar van de ondervinding afhangt. Maar wij willen den Schrijver liever met zijne eigene wapenen bestrijden. Hij zelf erkent, bl. 42, dat de grijsaard minder vatbaarheid voor de Kinderziekte heeft dan de zuigeling, doch meer kracht dan deze tot het gelukkig doorstaan der Vaccine. Hieruit volgt, dat er meer kracht vereischt wordt, om de ziekte bij den zuigeling dan bij den grijsaard uit te roeijen, en dat de zuigeling bij de Vaccine meer gevaar loopt dan de grijsaard. Indien dus de Vaccine bij den zuigeling de vatbaarheid voor de Kinderziekte wegneemt, zonder hem eenig gevaar te veroorzaken, dan kan men gerustelijk aannemen, dat zij bij den grijsaard, met minder vatbaarheid en meer sterkte, dezelfde gevolgen hebben zal.
Komen wij thans tot de vijfde en laatste negatieve grondstelling, waarop de Schrijver het vooral geladen heeft: De Inoculatie vermeerdert de sterfte; de Vaccinatie vermindert dezelve, of, zoo als het laatste gedeelte dezer propositie op bl. 46 voorkomt, de Vaccine vermindert niet alleen het getal sterfgevallen aan de Kinderziekte, maar ook de algemeene sterfte. Hiertegen merkt de Schrijver aan: 1o. dat de verhouding van geboorte, sterfte en bevolking niet naauwkeurig kan worden opgegeven; 2o. dat, al ware dit mogelijk, het resultaat hiervan ten voordeele der Vaccine eerst na een' vollen menschenleeftijd zou kunnen blijken; 3o. dat vele Schrijvers, die zich met het vervaardigen van burgerlijsten hebben bezig gehouden, ten einde den goeden invloed der nieuwe inentings- | |
| |
wijze te toonen, hoogstwaarschijnlijk van kwade trouw te beschuldigen zijn.
Van deze drie stellingen strijdt de eerste met de rede en de ondervinding, daar beide leeren, dat er alleen in enkele aanzienlijke koop of hoofdsteden, door den grooten toevloed der vreemdelingen enz., eenige onzekerheid in de verhouding der bevolking tot het getal der geborenen en stervenden bestaat. De derde stelling is nog dwazer, omdat zij eene onbewijsbare lastering behelst, die zichzelve omverwerpt. Immers zouden wij zeer gaarne eens van den Schrijver hooren, wat die woorden: Zeer vele Schrijvers, die zich met het vervaardigen van burgerlijsten hebben onledig gehouden, beduiden moeten. Waren dan deze voorstanders der Vaccine tevens Agenten van Politie, of Officieren van den Burgerlijken Stand, en als zoodanig belast met het opmaken der sterf- en geboortelijsten? en zoo neen, welken invloed konden zij dan uitoefenen op de vervalsching dier lijsten, welke de Schrijver hun toerekent? Wat eindelijk de tweede of hoofdstelling aangaat, die wij, uit hoofde van haar gewigt, eenigzins uitvoeriger behandelen moeten, deze berust of op een misverstand, of op eene opzettelijke verduistering der waarheid. Want dat de Schrijver zegt, dat het resultaat der sterflijsten ten voordeele der Vaccine eerst na een' vollen menschenleeftijd zou kunnen blijken, staat in verband met de stelling der Vaccinatores, dat de Vaccine de algemeene sterfte aanmerkelijk vermindert. Daar nu capadose zijne bronnen niet aanhaalt, zijn wij buiten staat, de juiste bewoordingen op te geven, van welke zich de verdedigers der Vaccine hebben bediend. Wij twijfelen echter niet, dat hij hunne gezegden of verdraaid, of verkeerd begrepen heeft, en dat hunne eigenlijke bedoeling deze geweest is: De Vaccine doet het getal der genen, die anders aan de Kinderziekte stierven,
afnemen, en vermindert dus de algemeene sterfte op dien leeftijd, die het meest aan de Kinderziekte onderworpen is. Dit laat zich hooren: maar te stellen, dat of de Vaccine of eenig ander middel in staat zou zijn, eenigen in- | |
| |
vloed op de algemeene sterfte, tien of twintig jaren door elkander gerekend, uit te oefenen, is zoo ongerijmd, dat wij, op capadose's verzekering, dit niet als een gezegde der Vaccinatores zullen aannemen. En gesteld dat de een of ander zulks gezegd had, dan bewijst zulks alleen, dat er een enkele dwaze verdediger der Vaccine bestaat, en niet, dat de Vaccine zelve af te keuren is. De Schrijver had dus gerustelijk de vergelijkende sterflijsten van Weenen, Parijs en Montpellier, die hij, bl. 53 en 54, tot bestrijding van dit gevoelen aanhaalt, kunnen achterwege houden; en dat zoo veel te meer, omdat derzelver bewijskracht, als men die hier noodig achten mogt, volstrekt nietsbeduidend is. Want tusschen de relatieve sterfte te Parijs van 1723-1763 en van 1807-1817 laat zich geene vergelijking maken, daar het ontwijfelbaar is, dat de bevolking in de laatstgenoemde jaren veel grooter was dan in de eerste. En wat Weenen en Montpellier betreft, van eerstgemelde stad vindt men de sterflijsten van 1789-1807 met die van 1807-1817, en van de laatste die van 1771-1792 met die van 1792-1806 vergeleken. Neemt men nu in aanmerking, dat de Vaccine in 1798 ontdekt is, dan ziet men dadelijk, dat de eerste sterflijst van Weenen en de laatste van Montpellier hier van geene waarde zijn, als époques behelzende, die gedeeltelijk vóór, gedeeltelijk na de uitvinding
der Vaccine verloopen zijn.
Maar wat zullen wij zeggen van de nietige redenering, die de Schrijver hierop dadelijk laat volgen bl. 54 en 55, waar hij, schoon te voren zijdelings erkend hebbende, dat de Vaccine in de eerste levensjaren de sterfte vermindert (bl. 48), desniettegenstaande de groote sterfte in de Vondelingshuizen, waar thans de Vaccine vrij algemeen is ingevoerd, grootendeels op rekening dier kunstbewerking stelt, maar het bewijs schuldig blijft. Om dit eenigzins aannemelijk te maken, had hij ten minste vergelijkende lijsten moeten leveren, en aantoonen, hoeveel kinderen er in een en hetzelfde huis, bij gelijke bevolking, vóór en na de algemeene invoering der Vaccine gestorven
| |
| |
waren. Maar niets van dit alles vindt men hier. De Schrijver vergenoegt zich met op te geven, hoeveel kinderen er in een dergelijk gesticht te Dublin van 1798 (NB. het jaar van de uitvinding der Koepokken) tot 1805 waren opgenomen en gestorven; hoeveel voorwerpen er in de laatste 20 jaren in het Hospitaal voor Vondelingen te Moscou (waar vóór 20 jaren de Vaccine zeker nog niet was ingevoerd) waren opgenomen en overleden, en hoeveel van de 100 er te Weenen in 1811 en 1812 gestorven zijn. Dit tot een proefje van des Schrijvers bondigen redeneertrant. Wij zijn het intusschen, gelijk wij boven reeds te kennen gaven, hier volkomen met hem eens, dat geene Geneeskunst in het algemeen (en dus ook geene Vaccine in het bijzonder) de aarde bevolken of ontvolken kan. Hij had onzentwege zijne lange redenering hierover kunnen besparen. Maar, gelijk wij dit zijn gevoelen goedkeuren, zoo kunnen wij evenwel niet nalaten onze verbazing te betuigen over den volzin, waarmede hij zijne argumentatie besluit: Wij zien dus hieruit dat de Geneeskunde geen invloed heeft op de bevolking en de sterfte, beide uit een hooger standpunt beschouwd. - Maar is zij daarom nutteloos? O Neen! het zij verre; zij vermag zeer veel om in eenen bepaalden kring individus, die door ziekte gekweld worden, te behouden; hierin bestaat haar vermogen - maar ook hierbij bepaalt zij haar invloed, en sluit haren werkkring! Wanneer men deze aanmerking in eene verdediging der Vaccine aantrof, zou men straks begrijpen, waarom de Autheur dezelve had ter neder geschreven; maar, ze hier vindende, moet men waarlijk versteld staan over het ongerijmd gedrag van capadose, die, als 't ware, aan zijne tegenpartij in den mond geeft, om, al hetgeen hij hier
van de Geneeskunst zegt, op de Vaccine met even zoo vele woorden toe te passen, en met hem uit te roepen: Wij zien dus hieruit, dat de Vaccine geen' invloed heeft op de bevolking en de sterfte. Maar is zij daarom nutteloos? o Neen, het zij verre! Zij vermag zeer veel, om, in eenen bepaalden kring, individus te behouden.
| |
| |
Zoo hebben wij dan de bestrijding der negatieve argumenten ten voordeele der Vaccine voet voor voet gevolgd, en, zoo wij vertrouwen, geheelenal ontzenuwd. Gaan wij thans over tot de beschouwing der positieve argumenten, waarvan wij de vier eerste, die de Schrijver zelf slechts met een enkel woord behandelt, met stilzwijgen kunnen voorbijgaan, daar er bij de wederlegging der negatieve argumenten reeds genoeg over gezegd is. Zij luiden, namelijk, dus: I. De Koepokstof is een veilig en schuldeloos gift. II. De inenting der Koepokken verdient boven die der natuurlijke Pokken gesteld te worden. III. De Koepokinenting veroorzaakt eene altijd plaatselijke en nooit gevaarlijke uitbotting. IV. De Koepokinenting werkt op dezelfde wijze op alle individus zonder onderscheid. Met terzijdestelling, derhalve, van deze reeds afgedane punten, gaan wij over tot de Vde positieve en door den Schrijver met veel omslag aangetaste grondstelling: De Vaccine is een zeker altoosdurend en onfeilbaar voorbehoedmiddel tegen de Kinderziekte. De hiertegen ingebragte tegenwerpingen komen hierop neder: 1o. Dat men de ware Vaccine van de valsche niet kan onderscheiden, terwijl de valsche geen voorbehoedmiddel opleveren kan. 2o. Dat er een aantal voorbeelden bestaat van personen, die, na gevaccineerd te zijn, of door de gewone Kinderziekte, of daaraan grenzende bijsoorten, zijn besmet. 3o. Dat dus de Vaccine wel bij het grootste aantal Gevaccineerden, maar niet bij alle, het ontstaan der Kinderziekte voorkomt.
De bekentenis, hier in het derde punt door den Schrijver zelven afgelegd, maakt alle verdere uitweiding genoegzaam overtollig, vermits capadose, zoodra hij dit eens heeft toegegeven, tegen zijne eigene schaduw vecht. Zeer weinige Vaccinatores zullen toch nog tegenwoordig hardnekkig blijven verdedigen, dat de Vaccine (gelijk hij hun in den mond legt) een zeker altoosdurend en onfeilbaar voorbehoedmiddel tegen de Kinderziekte is. Neen; de mogelijkheid bestaat er ongetwijfeld, dat een of ander individu na de Vaccinatie nog door de Kinder- | |
| |
pokken wordt besmet. Maar dit bewijst volstrekt niets tegen het nut der Vaccine, daar deze die mogelijke onzekerheid in uitwerking en gevolg volstrekt met alle genees- en voorbehoedmiddelen gemeen heeft, die men dus alle zou moeten alschaffen, zoodra men de Vaccine om zulk eene reden verwierp. Het komt er hier slechts op aan, om één uit drie wegen te verkiezen; en die keuze zal wel bij niemand, die doordenkt, twijfelachtig zijn. Men moet of, met capadose, de Kinderziekte, die zeer zeker duizende slagtoffers maakt, ja zelfs hem, die ze eens gehad heeft, voor 't vervolg niet beveiligt, ongestoord laten voortwoeden, of de Inoculatie, die zelve tot de verspreiding der ziekte aanleiding kan geven, en den lijder dikwijls wegsleept, kiezen, of eindelijk de Vaccinatie, die voor niemand gevaarlijk is, geene epidemie veroorzaakt, en in verre de meeste gevallen een voorbehoedmiddel oplevert, algemeen trachten in te voeren. Ja, wij herhalen het, algemeen trachten in te voeren, ten einde daardoor die verschrikkelijke epidemien voor te komen, welke
zoo vele duizenden wegslepen en Gevaccineerden zelven somtijds in gevaar brengen, en ten einde tevens de vatbaarheid voor de Kinderziekte zoo veel mogelijk uit te roeijen.
Dan, juist tegen deze poging verheft zich de Schrijver, in de VIde plaats, met de meeste hevigheid. Het is niet mogelijk, zegt hij, de vatbaarheid voor de Kinderziekte door de Vaccinatie of iets anders te vernietigen. Wij zouden hier aan capadose kunnen tegenwerpen, dat het er bitter weinig toe doet, of de Vaccine, zoo als hij het bl. 83 gelieft te noemen, het ontstaan der Kinderziekte, als verschijnsel, belet, dan of zij de vatbaarheid voor dezelve uitroeit, en dat dus voor hen, die alleen op de zaak en niet op de woorden zien, zijne geheele disputatie van geene de minste kracht of waarde is. Maar wij zijn edelmoedig genoeg, om ons niet eens van deze gegronde en alles afdoende aanmerking te bedienen, en willen liever geduldig aanhooren, wat hij te zeggen heeft.
| |
| |
Capadose begint met te stellen, dat er zonder den zamenloop van twee oorzaken, waarvan men de eene vatbaarheid, de andere gelegenheidsoorzaak noemt, geene ziekte ontstaan kan, en dat die gelegenheidsoorzaak of buiten of binnen het ligchaam zich kan ontwikkelen. Verder, dat de vatbaarheid voor alle ziekten, en dus ook voor de Kinderziekte, gezocht moet worden in adam's val en het daaruit voortgevloeide bederf, hoewel die vatbaarheid en de gelegenheidsoorzaken zich op duizenderlei manieren wijzigen, en dus de een meer aan die, de ander meer aan deze ziekte onderhevig is; waaruit dan vervolgens wordt afgeleid, dat alle ziekten slechts ontwikkelingen zijn eener aangeborene vatbaarheid, en dat alle onderzoek omtrent het besmettelijke of niet besmettelijke eener ziekte nutteloos is, vermits er zulk een onderscheid tusschen de kwalen niet bestaat; en, eindelijk, dat, schoon hij den oorsprong der Kinderziekte niet hooger dan de twaalfde of dertiende Eeuw kan opvoeren, zulks niet bewijst, dat zij niet ouder is, en dat, al heeft zij ook niet altijd bestaan, de mensch er evenwel zeer wel de vatbaarheid voor kan bezeten hebben, even als de Aloë, schoon eerst na honderd jaren bloeijende, bij hare wording de vatbaarheid tot bloeijen reeds bezit, en de jongeling, man geworden, slechts de vatbaarheid ontwikkelt, die hij in de wieg reeds bezat. - Ziedaar des Schrijvers redenering, die wij nu een weinig van naderbij beschouwen zullen.
Vooreerst is de onderscheiding tusschen vatbaarheid en gelegenheidsoorzaak op vele ziekten niet toepasselijk, en dikwijls niet meer dan een bloot woordenspel, zoodra men ten minste met den Schrijver aanneemt, dat ook de gelegenheids- of opwekkende oorzaak inwendig zijn kan. Wij zullen dit met een en ander voorbeeld ophelderen. Wanneer iemand een' korten hals en een dik en volbloedig ligchaam heeft, noemt men hem vatbaar voor beroerte: en zijn ondertusschen die zelfde korte hals, die dikte en volbloedigheid geene opwekkende oorzaken der beroerte? Wanneer men onderhevig is aan verstoppingen
| |
| |
in den onderbuik, is men vatbaar voor hypochondrie: en wat zijn ondertusschen die verstoppingen anders, dan opwekkende oorzaken der hypochondrie? Deze geheele stelling is dus niets dan eene redenering in circulo. Het is daarom ook niet te verwonderen, dat de Schrijver zichzelven niet begrepen, en zijn eigen argument omvergeworpen heeft op bl. 88, waar hij, van den meerderen of minderen graad van vatbaarheid bij verschillende personen sprekende, er bijvoegt: De waarheid hiervan blijkt ten duidelijkste bij de beschouwing, dat soms de een of ander bij eene lichte aanslekings-oorzaak wordt aangetast (welk verschijnsel nimmer zou kunnen waargenomen worden, zoo niet die vatbaarheid reeds te voren bij hem beslaan had) terwijl hij te voren eene zware epidemie weerstondt. Volgens den loop der redenering, spreekt capadose hier over het verschil der vatbaarheid, en heeft dus deze met de gelegenheidsoorzaak verward. Want de vatbaarheid, als aangeboren, moet bij één individu dezelfde zijn en blijven; de bijoorzaak alleen kan veranderen. En is het dus de laatste, die hier in aanmerking komt, en niet de eerste; is, zeggen wij, de opwekkende oorzaak zoo alles afdoende, dat bij hare afwezigheid de vatbaarheid zelfs bij de zwaarste epidemie slaapt, wat is dan toch deze vatbaarheid anders dan een bloote naam, eene ijdele hersenschim?
Het kan ons dus, in de tweede plaats, van niet veel belang zijn, of de Kinderziekte al dan niet uit adam's val oorspronkelijk is, en of wij aan die gebeurtenis onze vatbaarheid voor die kwaal hebben toe te schrijven. Wij willen echter op dit punt in het voorbijgaan het een en ander aanmerken. Dat het menschdom physiek en moreel bedorven, en daaruit ook de vatbaarheid voor ziekte in het algemeen ontstaan is, zal niemand ontkennen; maar dat daarom de vatbaarheid voor, en de oorsprong van, elke kwaal in het bijzonder uit den val van adam moet worden afgeleid, is ons in het geheel niet gebleken. Er zijn kwalen, die men als het oorspronkelijk erfdeel van den gevallen mensch beschouwen mag, en die men in alle
| |
| |
tijden en bij alle volken wedervindt, omdat zij onafscheidelijk zamenhangen met, en een natuurlijk gevolg zijn van, ons ontsteld organismus: maar er zijn er ook vele, die alleen hier en daar, bij sommige natiën, en in een of ander bijzonder klimaat, worden aangetroffen; en onder deze durven wij niet alleen, voor zoo veel het oorspronkelijk vaderland dier kwalen aangaat, de pest, de gele koorts, de venerische kwalen, maar ook wel degelijk de Kinderpokken rangschikken. Immers, schoon deze veel ouder zijn, dan de Schrijver, met wiens Historia Medicinae het er slecht schijnt uit te zien, hier opgeeft, en schoon een leek, die nooit in de Medicijnen gestudeerd heeft, hem hier nog een aangenaam nieuwtje vertellen kan, dat, namelijk, yezid, de tweede Khalif van den stam der Ommayaden, die in het jaar 683 van christus stierf, door de Kinderziekte geschonden was, en dat aboul abbas, de eerste uit het Huis der Abbasiden, in het jaar 753 aan de Kinderpokken overleed, (abulfeda, A.M. T. I. p. 398, II. p. 6); zoo blijven wij altijd nog op eene zeer respectable distantie van adam, en vinden de kwaal in het Oosten en bij de Arabieren alleen. Van daar hebben waarschijnlijk de Kruisvaarders haar in de twaalfde Eeuw (de époque, door den Schrijver opgegeven) naar Europa overgevoerd. Toen had men haar, indien men in die dagen de middelen had gekend, dadelijk kunnen weren; even als men nog heden pest en gele koorts met goed gevolg buiten het beschaafd Europa sluit, en even zeker in vroeger Eeuw de overbrenging der venerische kwaal in ons werelddeel had kunnen tegengaan. Het is waar, de Pokken zijn bij ons naderhand
endemisch geworden; maar zij zijn echter bij den Europeaan niet oorspronkelijk, en er kan dus geene reden worden uitgedacht, die het physiek onmogelijke van derzelver verbanning, dat is van het terugkeeren tot den ouden toestand, bewijzen zou.
Ten derde moeten wij den Lezer opmerkzaam maken op de hoogst verderfelijke gevolgen van dit hersenschimmig stelsel der vatbaarheid, zoo als capadose het
| |
| |
voordraagt. Er is, zoo als wij boven zeiden, volgens hem, geen onderscheid tusschen besmettelijke en niet besmettelijke ziekten, daar alle gevaar te dezen opzigte in de oorspronkelijke vatbaarheid van elken individu, met de gelegenheidsoorzaak vereenigd, en niet in den aard der ziekte schuilt. Wij willen hier niet aandringen op het hoogst bespottelijke en inconsequente dier redenering, wier omgekeerd gevolg, juist tegen den wil van den Schrijver aan, dit zijn zou: dat er voor een aantal ziekten, die nooit van den eenen op den anderen overgaan, geene vatbaarheid bij den mensch bestaat. Wij willen hier aan capadose niet breedsprakig onder het oog brengen, hoe deerlijk hij zichzelven tegenspreekt, wanneer hij erkent, dat nu eens de lucht, wol, papier enz., dan weder een besmet persoon de vatbaarheid opwekken; terwijl zulks slechts bij weinige ziekten plaats heeft, en, waar het plaats heeft, onmogelijk kan verklaard worden, zonder dat men eene van lucht, wol, papier enz. onderscheidene smetstof aanneme. Neen! wij laten dit alles daar, hoe belagchelijk het ook zijn moge, en bepalen ons alleen bij het gevaar, dat er in die leer gelegen is. Hoe is het mogelijk, dat capadose zich niet schaamt? dat hij niet beeft van zoo veel schuld op zich te laden? Hij geloove voor zichzelven, wat hij wil; maar wachte zich, om door zijne drogredenen onschuldigen ten val te brengen, en hen te verleiden óf tot eene onnoodige vrees voor besmetting, waar zij niet bestaan kan, óf, hetgeen nog duizendmaal erger is, tot roekelooze trotsering van wezenlijk gevaar, en onverantwoordelijke verwaarloozing van alle voorbehoedmiddelen.
Eindelijk, ten vierde, moeten wij nog een woord zeggen van de fraaije voorbeelden, uit den laten bloei der Aloë en de manwording des jongelings ontleend, om te verklaren, hoe de latere ontwikkeling der Kinderpokken met de oorspronkelijke vatbaarheid voor dezelve heeft kunnen gepaard gaan. Elke wederlegging is hier bijna nutteloos; maar wij kunnen toch niet nalaten, in het voorbijgaan, al het onbegrijpelijk dwaze en ongepaste dier vergelijkingen in een helder daglicht te stellen, door er eenvoudig dit van te zeggen, dat zij dan eerst van waarde zijn zouden, wanneer óf de eerste mensch zelf, al ware het dan na verloop van een of meer honderd jaren, de Kinderziekte gekregen had, óf wanneer er, omgekeerd, eene geheele rij van Aloëes of van jonge- | |
| |
lingen elkander ware opgevolgd, alvorens een der eersten bloeide of een der laatsten een' baard kreeg.
Thans blijft ons nog de beschouwing van het laatste argument over; want het voorlaatste: De Vaccine vermindert de slerfte in het algemeen, is reeds vroeger onder de negatieve stellingen afgehandeld. De laatste stelling dan, die door capadose aan de Vaccinatores wordt toegeschreven, is van dezen inhoud: De Koepokinenting bevordert de gezondheid, wel te verstaan ook buiten en behalve de uitroeijing der Kinderziekte. De Schrijver erkent zelf, op bl. 96, dat vele, niet alle, Vaccinatores dit gevoelen aankleven; en wij voor ons gelooven ook, dat het, op zijn best genomen, onbewijsbaar is. En, al gelooft men het ook, het blijft altijd bijzaak. Het doel der Vaccine is geen algemeene maatregel van gezondheid, maar het tegengaan der Kinderpokken. Wij hebben dus alleen te doen met de tegenstelling van capadose: De Vaccine schaadt de gezondheid.
De Schrijver begint met breedvoerig aan te toonen, dat men zich vergist, wanneer men, met sommige Geneesheeren, de Vaccine verdedigt, door hare gevolgen met de heilzame uitwerking der gewone geneesmiddelen te vergelijken. Wij behoeven hier niet bij stil te staan: want deze redenering komt op den volgenden fraaijen en van zelfs vervallenden syllogismus neder: De Vaccine is een voorbehoedmiddel. Geneesen voorbehoedmiddelen werken op verschillende wijze. Ergo werkt de Vaccine verkeerd.
In de tweede plaats rangschikt capadose de Kinderziekte onder de ontwikkelingsziekten, die de Natuur tot het groote doel des wasdoms in het werk stelt, en die men derhalve kan noch mag tegengaan, zonder het gestel ten hoogste te schaden. Hier drijft hij de dwaasheid ten toppunt, en ontziet zich niet, de Pokken, als ontwikkelingsziekte, te vergelijken met de dikwerf lastige en onaangename verschijnselen, die de huwbaarheid bij den jongeling of de maagd voorafgaan of vergezellen, ja met den toestand der vrouw in barensnood!!! Hier is waarlijk elk woord van wederlegging bijna eene beleediging voor onze Lezers. Hoe! is dus de Kinderziekte een geregelde (normale) toestand des ligchaams? Hoe jammer, dat zij dan niet altijd in Europa geheerscht heeft! Beklagenswaardige inwoners van dat werelddeel, vóór de twaalfde Eeuw, die eene zoo heerlijke gelegenheid tot ontwikkeling gemist hebben! Weg dan met uwen verdichten
| |
| |
roem, godfried van bouillon, tancredo, en gij overige Ridders des heiligen Oorlogs! Gij hebt nimmer de Pokken gehad, en gij zoudt in staat geweest zijn, den Sarraceen, die dit heerlijk voorregt had genoten, met uwen heldenarm te verpletteren?...
Om dit heerlijk stelsel te onderschragen, merkt de Schrijver, in de derde plaats, aan, dat de Kinderziekte zoo gevaarlijk niet is, en dat de schrikkelijke sterfte, door haar veroorzaakt, meestal het gevolg is van de verkeerde, ja moordende behandeling van onkundige Geneesheeren. Hoe durft gij dit schrijven, capadose? Herinner u de bekentenis, op bl. 82 door uzelven afgelegd, dat er in Amsterdam, de stad uwer woning, meer dan negenhonderd personen door de laatste Epidemie zijn weggerukt; en bedenk, dat gij dus, met een' enkelen pennetrek, de blaam van moord en schandelijke onkunde, niet alleen op uzelven, maar ook op uwe achtingwaardige Ambtgenooten geladen hebt!
Voor 't laatst, eindelijk, bewaart de Schrijver eene zijner kwaadaardigste en listigste aanmerkingen. Hij vergelijkt, in de vierde plaats, de Vaccine met de kwaadaardige puist en de zwarte pok der koeijen, die voor den mensch doodelijk zijn, en zoekt daardoor aan minkundigen en zwakken een' schrik voor de Vaccine in te boezemen. Intusschen berust alles hier, gelijk genoegzaam overal bij capadose, op ijdele gissingen en redeneringen, niet op bewijzen. Kon de Schrijver een enkel voorbeeld aanvoeren, waar de Vaccine doorloopend dezelfde verschijnselen vertoonde als de pustula maligna of de zwarte pok, dan zoude wij toegeven, dat daaruit een gewigtig argument tegen de Vaccine kon worden afgeleid: maar uit die schijnbare overeenkomst te gissen, dat er wel kwaad in de toekomst schuilen kan, doet niets af, evenmin als de gelijkheid van eenige verschijnselen bij den aanvang der beide ziekten. Wie toch weet niet, dat vele niets met elkander gemeen hebbende ziekten zich aanvankelijk door gelijke teekenen aankondigen, zoodat een voorzigtig Geneesheer menigwerf bij zijn eerste of tweede bezoek over den aard der kwaal geene beslissing durft wagen?
Na dit alles geeft de Schrijver eene definitie van het kwaad, dat, naar zijn inzien, de Vaccine in het organismus kan stichten (bl. 116). Doch, daar hij zelf op de volgende bladzijde bekent, dat men hem kan tegenwerpen, dat deze geheele definitie eene loutere bespiegeling is, en daar hij werkelijk
| |
| |
in het vervolg er geene enkele syllabe van bewijst, en zich tot verdediging derzelve eenig en alleen met gissingen en declamatiën tegen het meer en meer toenemend bederf des menschdoms behelpt, hebben wij waarlijk geen' den minsten lust, om ons met deze ijdele suppositiën een oogenblik bezig te houden.
Ziedaar, waarde Lezer! ons gemotiveerd oordeel over dit gevaarlijk prulschrift, waarvan wij de nietigheid onwedersprekelijk meenen bewezen te hebben. Wij moeten u ten slotte nog waarschuwen tegen eene listige en schijnbaar gewigtige bedenking (bl. 177 en volgg.), die wel niet in het geneeskundige gedeelte voorkomt, maar echter tegen de medische bekwaamheid van jenner gerigt is. Zij betreft een zeker boekje van dien Geneesheer, ten titel voerende: Over den door kunst voortgebragten uitslag in zekere ziekten, hetwelk onlangs in het Nederduitsch vertaald is. De Schrijver zoekt jenner als een' groven Empirist ten toon te stellen, en bestrijdt hem, niet door argumenten, maar door het aanhalen eener Recensie in de Vaderl. Letteroeff. van Maart l.l., waar dat boekje wordt afgekeurd. Indien het genoeg zij, auctoriteiten aan te halen, zonder iets te bewijzen, dan kunnen wij tegen deze Recensie eene andere overstellen in den Recensent ook der Recensenten, Julij 1823, bl. 368. Maar dit behoeft niet eens. Wij durven er zonder schroom bijvoegen, dat een der bedaardste, geachtste en oudste Geneesheeren onzes Vaderlands dat boekje met zijne goedkeuring vereert, en jenner's methode als hoogstverkieslijk beschouwt.
Een enkel woord nog over het slot. Wel mag men zeggen, dat het einde ook hier het werk kroont! ‘Hierna strevende’ (om ‘niet wijzer te zijn dan den Almachtigen;’ en dat zijt gij, capadose, door de ondankbaarste verwerping van dit Godsgeschenk.) ‘Hierna (l. naar) strevende met alle mijne vermogens, - zoo verklaar ik hier niet alleen nimmer deze hoogst verderflijke en ongeoorloofde kunstbewerking te zullen in het werkstellen, maar ook daar, waar ik eenigen invloed heb, en waar mijn raad iets vermag, dezelve te bezigen, om ouders en voogden van het gevaarlijke en nadeelige der vaccinatie te overtuigen, waartoe ik mij plichtshalve geroepen gevoel.’ - Wij voor ons, Mijnheer capadose! gevoelen ons pligtshalve geroepen, de aandacht van ons verlicht Gouvernement, dat zich almede pligtshalve geroepen gevoelt, die zelfde Vacci- | |
| |
natie, inzonderheid bij den geringeren stand, met allen nadruk te bevorderen en alle tegenwerking te keer te gaan, op deze onbeschaamde verklaring van opzettelijken wederstand te vestigen; alsmede op uwe hoogst opmerkelijke verzekering, in de narede bij de tweede uitgave, dat gij alreeds ‘hebt mogen ondervinden, dat dit werkje, vooral in de lagere klasse bij eenvoudige burgers met graagte en toejuiching gelezen wordt.’
Dan, het wordt tijd, dat wij eindigen. Wij besluiten dan onze beoordeeling en wederlegging met den hartelijk gemeenden wensch, dat het bilderdijk, dacosta en capadose ga naar verdienste; dat elke kring van vrienden der Menschheid en des Vaderlands hen, als pesten der maatschappij, met verachting en verontwaardiging uit hun midden verbanne; en, wat capadose in het bijzonder aangaat, dat elk verstandige zich hoe eerder zoo beter ontdoe van eenen Geneesheer, wien de verdediging van dweepzucht, domheid en bijgeloof nader aan het hart ligt, dan de gezondheid en het leven zijner patiënten.
leydensis. |
|