Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De rezeda en de stokroos. Fabel. Een groene Rezeda, zoo mild met reuk beschonken Als 't gouden paauwgediert' met schitterende vonken, Kroop nedrig in een perk, maar spreidde geuren rond, Die als een wierookdamp opstegen uit den grond. Een Stokroos, hoog van stam en rijk bevracht met bloemen, Scheen, fier als een vorstin, op kracht en kleur te roemen; Terwijl ze een' trotschen blik op 't nedrig plantje sloeg, Dat, ja, wel minder pracht, maar meerder geuren droeg. ‘Wat doet gij aan mijn zij'?’ dus sprak de reus der rozen; ‘Gij moest, als in het niet, bijkans van schaamte blozen, Dat ge u vermeten durft te kruipen aan mijn' voet, Gelijk de negerslaaf voor zijnen meester doet.’ - ‘'t Is waar,’ zeî Rezeda; ‘'k ben met de zaak verlegen; 'k Val bitter bij u af; gij zijt zoo hoog gestegen, Dat naauwelijks mijn oog kan meten uwen stand: Gelijk een piramide in oud Egypteland Heft gij het hoofd omhoog; gij zult de wolken raken, En met uw kostbre kruin nog eens 't gestarnte naken: Maar zeg mij eens, Mevrouw! waar is de zuivre lucht, Waarmeê de Bloemgodin mijn rankjes heeft bevrucht? [pagina 607] [p. 607] Hebt gij die mogelijk in uwen stam verborgen?’ - ‘O!’ sprak de siere Roos, ‘die geur baart mij geen zorgen; Ik kan dien missen, want mijn glans bekoort het all'; Ik ben het pronkjuweel van 't talloos bloemental.’ - ‘Bedrieg u niet, Mevrouw!’ viel Rezeda haar binnen; ‘Het oog bevat niet al de zinnen; Heel 't menschdom heeft niet ééne keus: Gij streelt het oog, en ik den neus.’ Verwaanden op uw leest! wilt uit deez' bloemtwist leeren, Dat, met verstand en deugd, men schoonheid kan ontberen. 't Is al geen kunstmuzijk, wat schel en weeldrig klinkt; 't Is al geen zuiver goud, wat ons in de oogen blinkt. michiel adriaan. 1823. Vorige Volgende