Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De nederlaag van Quinctilius Varus. Wèl hem, die in de vrije borst De goddelijke vonk, die hem bezielt, voelt gloeijen, Die nooit door gunst van volk of vorst Zijn waarde als mensch vergeet, en 't vrij gemoed laat boeijen! Hij heft het hoofd met fierheid naar omhoog; Geen razernij van 't volk, geen dwingland doet hem beven; Geen rampspoed drukt hem neêr, van slaafschen dwang ontheven, Die nimmer onder 't juk de vrije schouders boog. De mensch is vrij, al doemt het lot Hem, reeds als zuigeling, een slavenboei te dragen; Hij knielt voor niemand, dan voor God; Geen sterfelijke magt kan zijn natuur verlagen. Die 't godlijk merk aan 't fiere voorhoofd torscht, Is niet ten speelbal van de willekeur geboren. De vorsten zijn weleer tot heil van 't volk verkoren, - Het vrije volk is niet geschapen om den vorst. 't Draagt lang het juk, hem opgelegd, Laat lang zijn' diersten schat zich door 't geweld ontrooven, Zijn vrijheid schenden en zijn regt; Maar geen geweld vermag den vrijheidsgeest te dooven. Het volk verbreekt weldra den ijzren staf; De dwinglandij stort neêr; de vrijheid is herboren; De mensch gevoelt de vonk der Godheid in zich gloren, Herneemt zijn regt, en schudt de slavenketen af. Dit ondervondt gij, toen uw magt, o Rome! door den moed van Herman werd verslagen, Toen hij uw benden heeft geslagt, Onwillig langer nog uw ketenen te dragen. 't Germaansche volk, verwonnen, niet verheerd, Voelt in de vrije borst den ouden moed ontwaken; Alom slaat 't smeulend vuur der vrijheid aan het blaken, En 't wisselend geluk des oorlogs is gekeerd. [pagina 147] [p. 147] Hoe zult gij, Varus! aan den stroom, Die u bedreigt, met uw Romeinen weêrstand bieden? Hoe zult gij, daar het volk den toom En breidel afrukt, nu zijn felle wraak ontvlieden? Vergeefs op moed en krijgsbeleid betrouwd! Velleda rijdt in 't rond op Wodan's oorlogswagen. - Gezien en aangespoord door gade, en kroost, en magen, Strijdt elk met leeuwenmoed voor eigen lijfsbehoud. Geen krijgskunst baat. Uw heldenschaar Tracht moedig, maar vergeefs, den vijand af te weren. Reeds wijkt uw leger. Het gevaar Groeit aan. Geen moed vermag het volksgeweld te keeren. God zelf schijnt de onderdrukten bij te staan. De storm barst los, verzeld van gure regenvlagen; De boogpees hangt verslapt; het staal verstompt; verslagen En weerloos, valt hun heir uw legioenen aan. De nacht breekt aan; de storm woedt voort, En velt in 't duister woud de heilige eiken neder; De wanhoop stijgt ten top; men hoort Alom gekerm, geklag; de moed herleeft niet weder. De veldheer stort zich in zijn zwaard; de moord Holt onbelemmerd rond. Gelukkig nog, die sneven! Wie 't staal ontkomt, sleept jammerlijk zijn leven, In harde slavernij, als beestenhoeder, voort. Die maar klonk vreeslijk in het rond, En deed het Kapitool op zijne grondvest beven. Lang voelde Rome nog de wond. Maar juichend dankte, van het slavenjuk ontheven, 't Germaansche volk der Goden oppermagt, Dat, in het midden van zijne ongenaakbre wouden, De vrijheid, als weleer, haar' zetel had behouden; En 't kroost van Mavors werd tot Wodan's eer geslagt. d.j. veegens. Haarlem. Vorige Volgende