Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe waarde der Overleveringen, als kenbron van den Christelijken Godsdienst, onderzocht in eene Leerrede over Joan. XXI:23-25, door A. Goedkoop, Predikant bij de Protestantsche Gemeente te Gent, enz. Benevens een Aanhangsel tot nadere opheldering van dit onderwerp, door denzelfden Schrijver. Te Rotterdam, bij J. van Baalen. 1823. In gr. 8vo. 52 Bl. f :-10-:De kundige en ijverige goedkoop hield reeds vroeger deze Leerrede, maar vond goed, dezelve voor zijne Gemeente te herhalen en in druk te geven, nadat hem de Verhandelingen van Prof. schrant, over den Bijbel, ter hand kwamen; en hieraan deed hij wèl. De welgekozen tekst is reeds op zichzelven overtuigende waarschuwing, hoe weinig men aan latere overleveringen hechten kan, daar reeds ten tijde van den Apostel Joannes een woord onder de broederen was uitgegaan, hetwelk men meende, dat Jezus zou gezegd hebben, en dat door den | |
[pagina 389]
| |
Apostel werd tegengesproken, als zijnde niet alzoo door Jezus gezegd. De Leerrede is eenvoudig en goed; en de toepassing drukt de grootte van ons voorregt, dat wij eene schriftelijke, volledige en met Apostolisch gezag bevestigde oorkonde der geloofs- en zedeleer in handen hebben, krachtig op het hart, en is in den goeden Christelijken geest jegens andersdenkenden gesteld. Het Aanhangsel is vooral tegen de tweede Verhandeling van den Heer schrant gerigt, daar het met een enkel woord slechts nopens de derde aanmerkt, dat dezelve een middel aan de hand geeft, hetwelk onuitvoerlijk is. Alhoewel wij van gezegde Verhandelingen reeds uitvoerig genoeg in onze Letteroefeningen gesproken hebbenGa naar voetnoot(*), zoo merken wij ten aanzien van het laatste nu echter nog op, dat, bijaldien zoodanig eene bloemlezing uit den Bijbel, als de Heer schrant verlangt, vooral ook, zijns inziens, behoefte is, omdat de lezing van den Bijbel, zoo als die is, voedsel aan de onreine hartstogten zou geven, en de verbeelding met onreinen trek tot dierlijken wellust bevlekken, wij dan zulk eene bloemlezing, en het zorgvuldig verbergen van het overige des Bijbels, vooral ook raadzaam zouden achten voor de Roomsche Geestelijken, de weelderige Priesters, den loggen Monnik, en de jeugdige Non; ter bevestiging van welk ons gevoelen wij ons evenzeer op de geschiedenis als op de natuur van den mensch zouden beroepen. Rem acu tetigisti, zeggen wij tot den Heer goedkoop, daar hij zich in zijne wederlegging hoofdzakelijk bepaalt bij de grondstelling, waarop alles aankomt, en die de Heer schrant goedvond in zeven regels maar af te handelen; ‘dat, namelijk aan het leerend gedeelte der Roomsche kerk tot de voleinding der wereld de bijstand des H. Geests beloofd en geschonken is, om te zijn eene onfeilbare regtbank, en alzoo eene grondzuil der waarheid, zoo als hetzelve zich aanmatigt.’ Voor het overige beviel ons ook het juist gebruik, dat goedkoop | |
[pagina 390]
| |
maakt van het argumentum ad hominem, den Heer Professor herinnerende, hoe weleer de voogden eener Kerk, welke den bijstand des H. Geests zouden hebben, hem, schrant, naar Bovenkarspel bevorderd hebben! en nu, nadat hij door eenen Protestantschen Koning als Hoogleeraar aan de Hoogeschool te Gent is geplaatst, hem toestaan in het Latijn de mis te lezen, maar nog geene gelegenheid vergunnen om eens in de landstaal te prediken. - Ook de hosties in reserve (om de zieken in articulo mortis op goeden vrijdag te kunnen helpen) worden hier regt ter snede te pas gebragt. - Wij weten niet, of wij verlangen moeten, hetgeen goedkoop waarschijnlijk houdt, dat, namelijk, nog anderen tegen schrant zullen schrijven; bijna zouden wij den Professor zijn: ‘de vogel is het schot niet waard,’ teruggeven, en het daarbij maar laten berusten. |
|