Apophthegmen, of Gouden Spreuken van Pieter Corneliszoon Hooft. Uitgegeven door P.G. Witsen geysbeek. Te Amsterdam, bij G. Portielje. 1822. In gr. 8vo. 99 Bl. f :-18-:
Reeds de naam van onzen hooft doet deze onderneming van den uitgever goedkeuring vinden; het enkel doorbladeren dezer verzameling bevestigt het goed gevoelen, en de voorrede, waar de lof, aan onzen hooft zoo ruim en op den duur door de meestbevoegden gegeven, gepast wordt aangevoerd, laat geenen twijfel over, of deze verzameling zal onzen landgenooten welkom zijn. Eene vernieuwde uitgave, zoo als van andere van 's mans werken, is wel van zijn' henrik den grooten niet vooruit te zien, daar dit werk voor den Hollander het minst belangrijke is. Aan den voet der 57 eerste bladzijden van dat werk heeft hij intusschen deze voortreffelijke kernspreuken, als glossen of aanteekeningen, geplaatst. Witsen geysbeek geeft dezelve hier nu afzonderlijk uit, en wel in dezelfde orde, en in een gelijk getal afdeelingen gesplitst. De oorspronkelijke gedaante en spelling is behouden; hier en daar is eene kleine toelichting bij een verouderd woord of uitdrukking gevoegd. Wij geven de volgende proeven:
‘Groote toekoomsten zijn zelden zonder eunjer (*) voorspel.’
(*) akelig, ijsselijk.
‘Oorber (*) ende lichtdoenlijkheidt bewegen zeer tot onderwindt.’
(*) voordeel.
‘Lof strekt betaling by vuidigen (*) ende vroomen. Een vorst, die deze munt niet weet te doen gaan, komt hoopen gelds te kort.’
(*) ondeugenden.
‘Gerucht mompt (*) een meenighte.’
(*) misleidt.
‘Als 't volk begint, het gaat er meê door,’ enz. enz.
De getuigenis van den Heer scheltema over deze Spreuken (in zijne Redevoering over de Brieven van p.c. hooft) is: ‘Geene bladzijde zal men uitlezen, of een ieder heeft in de tijden, die wij beleefd hebben, de bevestiging van deze uitspraken proefondervindelijk gezien.’ En dit is aanbeveling genoeg.