des Konings! Hij kon zijn hoofd welgemoed tot den slaap des doods nederleggen: hij rust van zijnen arbeid, der kennis, des geloofs en der liefde; en, terwijl duizenden op aarde zijn verlies beweenen, zijn zijne werken hem nagevolgd.
Op dit lezenswaardig voorberigt volgen de redevoeringen (discours) van de twee oudste Leeraren der Walsche Gemeente, de Eerw. Heeren robert en chevallier, bij de voormelde gelegenheid uitgesproken, de eene in het Weeshuis zelve, de andere, twee dagen later, in de Wale-kerk. Beide opstellen strekken ten bewijze, dat de Leeraar, wien het te beurt valt, bij zulke feesten het woord te voeren, geenen eigenlijken tekst noodig heeft, om aan zijne rede den toon te geven, welken de zaak zelve en de Christelijke leerstoel vereischen, maar dat zijne rede van zelf dien toon aanneemt, zoo zijn hart slechts van het regte gevoel doordrongen is. Wij vinden dan ook hier, gelijk te verwachten was, meer de uitstortingen van het gemoed, dat levendig vervuld is van de onwaardeerbare zegeningen, door het Christendom op het lot van ongelukkigen, armen en weezen verspreid, dan eene geregelde ontwikkeling van de eene of andere stelling; weshalve het moeijelijk valt, een uittreksel te leveren. Dit alleen kunnen wij zeggen, dat de Heer robert zich voornamelijk bepaalt bij de bewaring en instandhouding van het Wale-weeshuis, als een werk der Goddelijke voorzienigheid; terwijl deszelfs ambtgenoot in die feestviering de zegepraal van het Christendom aanschouwt, en, met eenige weinige trekken, als 't ware eene geschiedenis van de Christelijke liefdadigheid teekent, welke, hoe beknopt, het hoofd en het hart van den man vereert, die dezelve ontwierp. De eerste redevoering wordt door eene dankzegging van een' der jongelingen en meisjes uit het Weeshuis afgewisseld, welke ons, zelfs bij het lezen, onwillekeurig tot tranen bewoog; terwijl beide door uitvoerige en gepaste aanspraken aan de stadsregering en de onderscheidene kerkelijke besturen besloten worden.