Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereelen uit de Tijden der Kruistogten. Uit het Hoogduitsch. Met eenige Aanmerkingen van den Vertaler van Oelsner's Verhandeling over Mahomed. Iste Deel. Te Franeker, bij G. IJpma. 1822. In gr. 8vo. XXIV, 284 Bl. f 2-16-:Drie of ten minste twee deelen zal dit werk beslaan, welks eerste, hier aangekondigd, den bijzonderen naam voert van Tancredo. Het is ook in den grond niet anders dan eene levensbeschrijving van dezen held, wiens geschiedenis echter behoort tot de geschiedenis der kruistogten, met name den eersten, dien wij hier, Tancredo gadeslaande, slechts uit een bijzonder oogpunt beschouwen. Recensent betuigt, het boekdeel met meer dan gewoon genoegen te hebben gelezen, | |
[pagina 255]
| |
en zegt den kundigen vertalerGa naar voetnoot(*) welmeenenden dank voor de overname dezer lettervrucht, op Duitschen bodem door eene onbekende hand gekweekt. Reeds in de uitvoerige, uitnemend wèl gestelde voorrede, doet zich die schrijver als een bekwaam man kennen; en door het gansche boekdeel heen houdt bij dezen roem, in ons oog, volkomen staande. Er is eene helderheid in het geheele overzigt, eene aanduiding der onderscheidene karakters en drijfveren bij de voornaamste handelende personen, gepaard met eenen zuiveren en aangenamen stijl, die algemeen genoegen moeten geven. En inzonderheid komt de held van het verhaal in zulk een zuiver en verheven licht uit, als hij welligt zelfs bij tasso niet rondom zich vetspreidt. Edeler, wijzer, standvastiger jongeling en man is bijna niet te verbeelden. En toch komt deze voortreffelijkheid van zijn karakter en gedrag hier zoo ongezocht aan het licht, en de bewijzen, welke de schrijver dáár aanvoert, waar anderen hem min gunstig beoordeeld hebben, schijnen ons zoo afdoende, dat alleen de algemeene aanmerking, of de heimelijke gedachte: hij was toch ook een mensch! ons zou kunnen verleiden, om op des schrijvers stille bewondering van dezen, ja wel driftigen, maar spoedig weêr bedarenden, altijd toegevenden, altijd edelmoedigen, regten kruisridder iets te willen afdingen. Wij mogen derhalve niet nalaten, dit werkje, waarin, nevens Tancredo, Gotfried van Bouillon in een' schoonen, Bohemundus (gelijk hij hier heet) in een belangrijken, Boudewijn I in een' dragelijken, doch meest al de andere opperhoofden in een' donkeren en verachtelijken dag voorkomen, bij onze lezers ten sterkste aan te prijzen. Na alles, wat zij over de kruistogten, zulk een belangrijk verschijnsel en onmisbare schakel in de geschiedenis der nieuwere tijden, mogen gelezen hebben, zullen zij zich den tijd, aan deze weinige bladen besteed, nog niet beklagen. En, zonder voor de waarheid en juistheid van alles te willen instaan, betuigt Recensent echter, geene aanmerking van belang op het verhaal te hebben. - Tot eene proef van den stijl kan het volgende dienen: ‘De Krijgsoversten maken van de algemeene gemoedsstemming gebruik, en het morgenrood van den 7den Junij vindt de gansche heermagt reeds op marsch. Het diepst stil- | |
[pagina 256]
| |
zwijgen is op het luide gedruisch gevolgd; de achterste benden stuwen de voorsten dringend voort. Eindelijk komt van de voorhoede het berigt, dat men de torens der heilige stad ontdekte. De Opperhoofden begeven zich vooruit op eene hoogte, om het oord te overzien; doch op hetzelfde oogenblik is ook de orde van den togt verbroken: ruiters en voetknechten, priesters, soldaten en vrouwen spoeden zich, als in een wedloop, voort, slepen de Veldheeren in hun midden met zich mede, en storten zich over den bergrug benedenwaarts in het dal. Het was een geluk, dat tancredo reeds vóór hen had post gevat en de bezetting terughield van eenen aanval op het leger der Christenen, eer het zich verzamelen en in slagorde scharen kon. Niettegenstaande de versterkingen, nieuwelings uit Europa aangekomen, waardoor het getal der kruisvaarders driemaal sterker was geworden, bevonden zich echter onder hen niet meer dan twintig duizend strijdbare manschappen, van welke naauwelijks het tiende gedeelte van paarden voorzien wasGa naar voetnoot(*); en het kostte veel moeite, eer de gewapenden van den legertros zich afzonderen, en de voor hun bestemde legerplaatsen konden innemen. - Eer men den algemeenen aanval ondernam, achtten de Veldheeren het noodzakelijk, den zinkenden moed der kruisvaarders, door een godsdienstig schouwspel, op nieuw te ontvlammen. In plegtigen optogt, barrevoets, en met hunne ordekleederen versierd, droegen de Bisschoppen, van al de Geestelijken gevolgd, het kruis en de heilige vaten der kerk rondom de stad en den Olijfberg op, en hieven den lofzang aan, welks afdeelingen de aandachtige scharen met een vervaarlijk koor herhaalden. Alle vijandschap, alle tweedragt en wangunst onder de strijders van christus was verdwenen; tancredo en raimond omhelsden elkanderen in het gezigt des ganschen heers. De Bisschoppen spraken den zegen uit, en beloofden aan de kruisvaarders den onmiddellijken bijstand des Hemels. Op den volgenden dag, echter, werd een storm asgeslagen, en raimond's belegeringswerktuigen gingen in vlammen op. Doch aan den tweeden morgen gaf de verschijning eens ruiters in schitterende wapenrusting, dien godefried en raimond terstond voor den heiligen joris erkenden, den Christenen nieuwen moed. De | |
[pagina 257]
| |
Normandiërs bemeesterden in een' woedenden aanval de Stefanus-poort: de Lotharingers bragten hunnen beweegbaren toren gelukkiglijk op de bepaalde plaats: de ophaalbrug zonk neder; en, op vrijdag, den vijftienden Julij 1099, te drie ure na den middag, stond godefried van bouillon zegepralend op de muren van Jeruzalem!’ |
|