Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedkundig Overzigt der Staatsomwentelling van Spanje, van de eerste uitbarsting des opstands in den jare 1808 tot aan de ontbinding der Cortes. Uit de Hoogduitsche Vertaling van het Spaansch Oorspronkelijke van den Graaf Toreno, laatsten President der Cortes in 1820. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1821. In gr. 8vo. VI en 139 Bl. f 1-4-:Wij moesten dit werk reeds vroeger aangekondigd hebben; echter komt ons geen tijdstip daartoe gunstiger voor, dan het tegenwoordige, nu aller oogen op Spanje gerigt zijn, hetwelk, als eene ster van de eerste grootte onder de Constitutionele Staten, door buitenlandsche, ten deele verafgelegene Hoven voor hunne Regtbank geroepen | |
[pagina 191]
| |
wordt, omdat het zich heeft durven verstouten, de vrijheid des volks te herstellen, de Inquisitie af te schaffen, de monniken te breidelen, de drukpers uit hare banden te ontslaan, en het koninklijk gezag binnen de palen der wet te omschrijven. In de negentiende Eeuw wordt dit eenen geheel onafhankelijken, door de Natuur zelve bijkans afgezonderden Staat tot eene misdaad gerekend; terwijl die zelfde Staat niemand anders zijne gevoelens opdringt, en zich alleen met inwendige verbeteringen bezig houdt. Doch die zelfde vreemde Ministers nemen, om hun anders onverklaarbaar, onverschoonlijk en bijkans bespottelijk gedrag goed te maken, tot de wapens van leugen en laster de toevlugtGa naar voetnoot(*). Zij zeggen, dat eene factie, eene partij, eene Jacobijnen-Club het wettige gezag heeft verrast en verkracht; dat oproerige Soldaten daartoe hare middelen, en de handlangers waren, om zulks ten uitvoer te brengen; dat de Natie het oude Despotismus terugwenscht, en onderdrukt wordt; dat Regeringloosheid aan de orde van den dag is, enz. Ofschoon, dit alles eens toegestaan zijnde, een vreemde Minister daarom nog even min regt zou hebben, de Spaansche Omwenteling openlijk af te keuren en te bestraffen, als b.v. een Koning van Spanje zou gehad hebben, om de Russische Omwentelingen van 1689, 1727, 1730, 1740, 1741 en 1762 (gedeeltelijk ook door Soldaten bewerkt) als 't ware in den ban te doen; zoo is het toch van belang, van de valschheid dier aantijgingen te doen blijken, en te toonen, dat de Natie, niet het leger als zoodanig, in 1820 even zoo wel de Constitutie van 1812 hersteld, als den tegenwoordig regerenden Constitutionelen Koning in 1808 op den troon gezet heeft. Dit nu wordt, met ongemeene kracht, bondigheid, zaakrijkheid en bedaardheid, gedaan in het voor ons liggende werkje. Het- | |
[pagina 192]
| |
zelve is (hoewel in het oorspronkelijke niet als zoodanig op den titel vermeld) van den Grave toreno, een uitstekend lid der Cortes, zoo wel van 1810 als van 1820, en eenmaal derzelver President; eenen man, die, volgens de nieuwspapieren, bekend staat als een aanhanger der gematigde liberale partij, en die bij menschen, die nog eenige waarde aan het zoogenaamde adellijke bloed hechten, althans als Graaf geene verdenking zal wekken, dat hij tot de Sansculottes, tot het janhagel, behoort. De Graaf toreno begint met den staat van Spanje in 1808 af te schetsen. De schandelijke kuiperijen en listen van Frankrijk, de gevangenneming des Konings, en het voorschrift eener nieuwe Staatsregeling, hadden de gemoederen opgewonden. Ferdinand de VII had (gedwongen, maar toch schande boven gevaar kiezende) zijne Regten op de Spaansche Kroon afgestaan. De fiere volksgeest weigerde dit te bekrachtigen, en stond overal op. Toen vormden zich, in ieder gewest van Spanje, afzonderlijke Junta's, die Spanje, om zoo te spreken, in een Bondgenootschap veranderden. Doch deze, die elk voor zichzelve den vijand moesten tegenhouden, vereenigden zich, kort daarna, tot eene algemeene Junta; deze stelde een Regentschap in, en dit riep, in 1810, de Cortes des Koningrijks bij elkander. Het is waar, deze Cortes zijn geheel iets anders dan de oude Cortes van Spanje, die overal zeer verschilden, niet alleen in Arragon, in Castiliën, in Navarra, maar ook in die zelfde gewesten op onderscheidene tijdvakken, hier in drie, daar in vier Kamers (of Banken) verdeeld waren, waar nu het regt des opstands, dan een Justitia erkend werd, elders weder geen Adel of Geestelijkheid in de Cortes verschenen, (die te voren zitting en stem in dezelve hadden) maar wel de Steden, aristokratisch vertegenwoordigd. Doch, zoo dit een verwijt tegen het tegenwoordige Spanje en deszelfs Constitutie is, dan kunnen de Ministers van het Heilige Verbond het morgen ook ons als eene misdaad aanrekenen, dat wij in 1813, uit hoofde der groote gebreken van ons oude Staats-Stadhouderlijke Be- | |
[pagina 193]
| |
stuur, aan eene gematigde Constitutionele Monarchij de voorkeur hebben gegeven. De gevallen staan, in dit opzigt, gelijk. De Franschen hadden bij ons, gelijk in Spanje, het land overheerd; het Vorstelijke Huis was buiten het land; het Volk stond op, en de vijand werd verdreven; in beide landen kwamen de Vorsten terug, en de oude Staatsregeling des lands werd, als onhoudbaar en gebrekkig, afgeschaft. Doch, welk een onderscheid tusschen onzen Koning en ferdinand! De eerste haast zich, om, op een hem aangeboden ontwerp, een' Constitutionelen troon te doen oprigten, en verklaart, dien niet onvoorwaardelijk te willen beklimmen. Ferdinand, daarentegen, doet hen, die voor hem gestreden, in zijn afzijn het land bevrijd en in goede orde hersteld hebben, en hem nu de voorwaarden zijner eigene herstelling, waarvoor hij niets gedaan heeft, aanbieden, in den kerker werpen of bannen. En omdat hij dit nu gedaan heeft, opgeruid door snoode Ministers, daarom is nu deze Constitutie onwettig? En blijft zij het nog, wanneer het geheele Volk haar eenparig heeft hersteld, slechts voorgegaan en aangemoedigd door de brave verdedigers des Vaderlands? Heeft dan het Volk in Europa nergens Regten, en de Koningen alleen alle? Is eene Natie, die de tegenovergestelde leer belijdt, misdadig, en moet zij buiten de gemeenschap der andere worden gesloten? Maar men kan toch niet vergen, dat alle Natiën den Regeringsvorm van het Hof der Czaars, of dien van de Kanselarij van Oostenrijk, als den hunnen zullen aannemen; en met even veel regt konden de Ministers der Heilige Bondgenooten van Engeland de herstelling van de grondbeginselen der stuarts en van het willekeurige gezag eischen, - indien zij slechts durfden. Het voor ons liggende werk bewijst, volledig en bondig, dat de Staatsregeling van 1812, thans in werking, door wettig gekozene Volksvertegenwoordigers vervaardigd, wettig aangenomen, afgekondigd, reeds in 1813 en 1814 algemeen aangenomen, en daarom (uit de ondervinding harer doelmatigheid voor Spanje) in 1820 | |
[pagina 194]
| |
zoo zeer teruggewenscht is. - Doch, men vindt in die Staatsregeling zelve misschien regeringlooze, onrustbarende, den Vrede der andere Staten ondermijnende beginselen? Ook deze vraag onderzoekt toreno, en de slotsom is: dat de stelling van de Souvereiniteit des Volks zóó moet worden verstaan, dat het Volk geen eigendom van den Vorst is; dat het niet, als eene kudde schapen, van den eenen Beheerscher aan den anderen, voor een jaargeld of andere voordeelen, (zoo als ferdinand aan napoleon gedaan had) mag worden afgestaan; en in dien zin heerscht de Souvereiniteit des Volks ook in Engeland, in Nederland, in Zweden en Noorwegen, in alle niet despotieke Staten; - dat de oprigting eener eerste Kamer (der Pairs), hoe verkieslijk ook elders, in Spanje zulks minder is, uit hoofde van de onkunde, de trotschheid en de vooroordeelen der Spaansche Grandes. Minder klemmend is de verdediging, door toreno, van het uitsluiten der Ministers uit de Volksvertegenwoordiging, en het verbod der wederverkiezing van denzelfden Afgevaardigde in de Cortes. Tot het eerste gaf het wantrouwen, destijds tegen de Regering heerschende, aanleiding: doch dit kan wel gelegenheid geven tot eene speciale beschikking, maar mag nooit invloed hebben op de Grondwet, dle volmaakte verstandhouding tusschen de twee hooge Regeringsmagten moet vooronderstellen. Het tweede was een gevolg, het zij van onberadene zucht om belangeloosheid ten toon te spreiden, het zij van vrees voor miskenning; doch het is onbegrijpelijk, dat een dergelijke misstap der Fransche Constituérende. Vergadering (van 1789-1792) de Spaansche niet wijzer gemaakt heeft. Ook deze hield het voor noodzakelijk, hare leden bij de vernieuwing der Vergadering te doen voorbijgaan. En wat was het gevolg? De heillooze Wetgevende Vergadering, en de omverrewerping van den troon en der maatschappelijke orde te gader. Wat was daarentegen het gevolg in Spanje? Onze Schrijver zegt het zelf. De verkiezing (door den invloed der Geestelijkheid en der weleer bevoorregte Standen) van een aantal vijanden der | |
[pagina 195]
| |
bestaande orde van zaken, die niet ophielden tegen dezelve te woelen, en eindelijk, met behulp van elio en andere onwaardige raadslieden van ferdinand, in Mei 1814 het Despotismus herstelden. Toreno zelf ziet dit beklagelijke gevolg dezer schijnbaar populaire, doch wezenlijk voor het Volk verderfelijke bepaling in (bl. 81, 82.) Het ware te wenschen, dat dezelve bij eene volgende herziening der Staatsregeling (maar vooral nu niet, op den last des vreemdelings) veranderd en verbeterd wierd. Een ander hoofdpunt geeft althans aan de vrome Ministers in Frankrijk, die der Constitutie den val gezworen hebben, geene reden tot klagen. Het is de uitsluitende handhaving van den Roomschen eerdienst. Wij mogen hopen, dat Spanje genoeg verlicht zal zijn, om die eens eenparig te herroepen. Solon gaf ook slechts de beste wetten, die de Atheners toen verdragen konden. Maar, hoe vele schoone, menschlievende, waarlijk verrassende wetten hebben wij daarentegen niet aan die eerste Cortes te danken! De bepaling der vrijheid van drukpers; de afschaffing der leenregten (vooral in Spanje zoo drukkend); die der Inquisitie, waarvoor alléén de Cortes de plegtige dankzegging van geheel Europa hadden verdiend; de vermindering der monniken, die de beste sappen van den Staat uitzogen; de Regtbank door gezworenen (in ons land zekerlijk betwistbaar, maar niet bij eene zoo jammerlijke Regtspleging als te voren in Spanje plaats had); de onafhankelijkheid der Regters; de veiligheid der personen en eigendommen; de openlijke houding van de zittingen der Cortes, enz. zie daar de vruchten hunner beraadslagingen. Reeds was de Constutie, betuigt toreno, in het geheele land in werking, toen ferdinand, of zijne raadslieden, dezelve, in 1814, door militair geweld omverre wierp, waartegen zich in Europa niemand verzette. De toestand, waartoe Spanje door dien rampzaligen stap is vervallen, wordt door onzen Schrijver slechts even aangestipt, maar uitvoorig behandeld door venturini, in zijne onlangs | |
[pagina 196]
| |
door ons beoordeelde Geschiedenis van Spanje van 1812 tot 1820. Wij wen chen van harte, dat toreno's klein, maar zaakrijk boekje vele lezers zal vinden, en hen, die nog op twee gedachten hinken, waar het de vrijheid en onafhankelijkheid van Europa geldt, van de regtvaardigheid der zaak van Spanje zal overtuigen. Immers, wij moeten ons niet met eene ijdele gerustheid vleijen. Zoo Spanje bezwijkt, dan is het met de onafhankelijkheid des vasten lands van Europa gedaan: een metternich, nesselrode en bernstorff zijn meesters over hetzelve; de Staten van den tweeden rang hangen enkel van hunne barmhartigheid af, en het heeft hun slechts éénen wenk, één woord te kosten, om de vrijheid van drukpers, de openbare behandeling van zaken in de Staatsvergaderingen enz. overal te doen vernietigen, gelijk zij het nu reeds in Beijeren en misschien in Wurtemberg beproefd hebben. Dan kruipt Europa allengs naar de Middeleeuwen terug, en wordt een vreedzaam, gerust China onder die groote Mandarijnen. Zegeviert, daarentegen, Spanje, zoo is onze vrijheid van spreken en schrijven, ja onze beschaving, misschien voor Eeuwen, gered. Welk Nederlander vooral zou dan niet hartelijke gebeden voor hunne zaak uitstorten - niet tot den god van den Heiligen lodewijk, dien wij niet kennen, maar tot dien van mozes, van gideon, van samuël, en van de Maccabeën! |
|