Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAankondiging van den op handen zijnden Gelukstaat. In gr. 8vo. 16 Bl. f :-6-:Ga naar voetnoot(*)Iets dergelijks kwam ons nog nimmer te voren, alhoewel wij menigvuldige zotternij van tijd tot tijd in onze letteroefeningen moesten aanmelden. - Zestien bladzijden druks voor dertig cents af te leveren, is wel reeds eene zeldzame onbeschaamdheid; maar zich te vervrijmoedigen dit te doen ter aankondiging van een boek, waarvan men het blad voor de helft minder leveren zal, (indien maar iemand dwaas genoeg is het te willen ontvangen, nadat hij nu, door den maker of uitgever, verwittigd is, gelijk hier geschiedt, dat het een zielroerend, ja allerzielroerendst boek zal zijn) is, zoo ver wij weten, iets, dat geheel buiten voorbeeld is. En men behoeft dit dure blaadje, hetwelk Voorberigt en Inleiding heet, slechts te lezen, om ten volle overtuigd te zijn van het boven alle verbeelding ongerijmde van het geschrijf, voor hetwelk men een' ieder, die hetzelve bespreekt, twee goede guldens afpersen wil. Het Voorberigt geeft, breedsprakig genoeg, berigt van eene vroegere, ons onbekende, aanmelding, en het nu veranderde voornemen, waardoor het werk, om de nieuwsgierigheid te bevredigen, niet in ééns, maar in gedeelten zal worden uitgegeven, en bepaalt den reeds genoemden spotprijs, belovende zeker avans aan hem, die zich, in plaats van voor een, voor twaalf exemplaren de beurs wil laten ligten. | |
[pagina 60]
| |
Uit de Inleiding zien wij, dat men vooral op koopers rekent onder dezulken, die tot de partij van Jezus Christus behooren. Wij twijfelen, of de schrijver hier wel anti-Christenen door bedoelt; maar het is echter geenszins twijfelachtig, of het boek zal volstrekt anti-Christisch zijn, niet alleen van wege den kenbaren sektengeest en de trotsche aanmatiging, maar vooral ook omdat het eenen mensch zal verkondigen, die een bijzonder werktuig is der Goddelijke Voorzienigheid, om, in verband met zekere op handen zijnde groote gebeurtenissen, het Rijk van genade en verlossing op deze aarde op te rigten, en dat wel NB. volgens de onfeilbare Godspraken. Dit laatste wordt intusschen minder vreemd, daar wij uit de eerste regels der Inleiding die Godspraken reeds kennen, als niet door de Bijbelschrijvers, maar door de Heiligeschrift-verklaarders gedaan. Nu, men verklaarde de Schrift wel eens zot genoeg! - Wie de man is, die verschijnen zal, en wat hij uitgeregt heeft en nog zal uitregten, zal het boek aanwijzen; van zijne afkomst, daden en lotgevallen NB. van vroegere eeuwen zal het zwijgen! Kortom, (en hiermede weet gij, lezer! wat gij van het in ons oog anti-Christische en Godslasterlijke stuk denken moet) God heeft, zegt de Inleiding, voor zijne Kerk en kinderen hier op aarde, drie hoofdverlossingen bepaald, van welke jezus christus het hoofd en middelpunt is. De eerste was door Mozes - en tot de derde zal God hem verordenen, van wien het boek gewaagt; een man, die zich in 1814 aan het Congres te Weenen vervoegde, en die van tijd tot tijd aan den Koning der Nederlanden en anderen mededeelingen heeft gedaan, welke daardoor aan eene menigte zijn bekend geworden. Zoo iets heeft zich, na Mohammed, nog wel niemand toevertrouwd. Misschien dat deze man ook wapenen en de hulp der Vorsten zoekt, om het Rijk, dat niet van deze wereld is, te overweldigen! ‘Gelijk wij NB. van het voor het goede gestemde hart van Mozes, en Jezus Christus als mensch beschouwd, zijn overtuigd geworden, even zoo zal ook | |
[pagina 61]
| |
hij, die, tot de derde of laatste verlossing, als hoofdpersoon zal optreden, door bewijzende daden en daarmede in verband staande, oogenschijnlijk strijdige gebeurtenissen of bejegeningen kenbaar worden.’ Het slot is in eenen dreigenden toon tegen hen gerigt, die, naar de Apostolische les, de geesten, die mogten opstaan, zouden willen beproeven, of zij uit God zijn; tegen hen, welke zich komen te verstouten, den, van God den Hemelschen Vader en van Jezus Christus uitgaanden, Heiligen Geest te beproeven. (Fraai gevonden!) Wij komen te zeggen, (om des schrijvers beschaafde en sierlijke uitdrukking te bezigen) dat de lezer zich zal komen te beklagen, als hij zich tegen den aankoop van het maagwerk, door dit een en ander, niet genoegzaam gewaarschuwd houdt. |
|