Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet feest van den halköven op Curaçao.(Medegedeeld door eenen Nederlander.)
Onder de grootste vreugdefeesten, welke de Negers op Curaçao hebben, behoort vooral het branden van een' kalköven. Als men op zijne plaats boomen heeft, die te oud zijn, of in den weg staan, laat men dezelve omkappen, steenen van de zee halen, en kalk branden. Dit geeft op Curaçao, waar de verdiensten op het land gering zijn wegens de weinige voortbrengselen, eene goede winst, en daarom wordt er alhier een groot misbruik van gemaakt; men heeft voorbeelden, dat iemand de eene plantaadje na de andere kocht, en, na het hout voor kalkövens weggekapt te hebben, weder verkocht. De berekening, die men er op heeft, is zeer verleidelijk; dikwijls hoort men den planter, met een' glans van vergenoegen op zijn aangezigt, verhalen, dat hij op zijne plaats in dit of in het andere jaar nog eenen kalköven kan branden. Een kalköven van 36 voet in diameter levert 2400 schepels kalk op, à 4 real het schepel; maakt 1200 pesos. Te meer is het maken van eenen kalköven aannemelijk, omdat men het juist te midden van den droogen tijd doet, wanneer | |
[pagina 785]
| |
er weinig of geen werk voor de Negers is. Zulks ontsiert echter ons eiland; er zijn plaatsen, waar het te voren aangenaam was wegens de vele boomen, en waar het er thans als eene SavanneGa naar voetnoot(*) uitziet, omdat men alhier de ongelukkige gewoonte heeft van wel boomen om te kappen, maar geene andere in derzelver plaats te planten, dewijl dit, zoo als men voorgeeft, een werk zou wezen, uit hoofde van den tragen groei der boomen op het drooge Curaçao, voor de kleinkinderen. De oude lieden, die beweren, dat het in hunne jeugd meer op Curaçao geregend heeft dan thans, gelijk hunne vaders en grootvaders zulks ook alreeds beweerd hebben, schrijven, behalve aan de zonden der menschen van den tegenwoordigen tijd, de droogte, welke sedert eenige jaren op dit eiland heerscht, toe aan het menigvuldig branden van kalkovens, waardoor zoo vele boomen weggekapt zijn, die anders de regenbuijen tot zich zouden trekken. De waarschijnlijkheid dezer gedachte, die niet zoo geheel ongegrond schijnt te zijn, wordt echter weggenomen, als men bedenkt, dat Curaçao in de nabijheid ligt van het kolossale vasteland van Zuid-Amerika, waar een ligchaam van zulk eene verbazende uitgestrektheid en hoogte meer aantrekkingskracht uitoefent dan het kleine lage eiland Curaçao, al stond het ook vol met boomen. Dat de oude luidjes ongelijk hebben, blijkt daaruit, dat in het jaar 1634, toen de Hollanders dit eiland in bezit namen, de droogte zoo groot was, dat al het vee was uitgestorven; en toen toch was er nog niet één kalköven gebrand, en de boomen stonden nog op dezelfde plaats, alwaar dezelve gegroeid waren, toen Curaçao door volkanische krachten zijn bestaan kreeg. Doch, om op het Feest van den Kalköven terug te komen: toen ik de plaats kocht, welke ik tegenwoordig bewoon, had men mij als een der voordeelen na mijnen koop opgenoemd, dat ik er ten minste twee groote kalkövens kon branden. Ik had weinig lust, om mijne plantaadje (zoo gelieft men hier de tuinen en buitenplaatsen te noemen) door het wegkappen van boomen te verwoesten; doch, toen ik er eenigen tijd geweest was, zag ik de noodzakelijkheid in, om hier en daar een' boom om te werpen; want hier zag ik een' ouden, nutteloozen, krom gegroeiden boom, dáár een' zwaren tak, die afgehakt moest worden; en zoo ontstond bij mij de gedachte, om één' kleinen kalköven aan te leggen. | |
[pagina 786]
| |
De Bomba, die het bestuur over dezen, 24 voet in diameter halenden, kalköven zou hebben, maakte ook vooraf zijn plan van bouwen: de eerste laag hout moest wezen 5 voet hoog, daarop 4 voet steenen; de tweede laag 4 voet hout, daarop 3½ voet steenen; en dan zou dezelve, bij stil weder aangestoken, 1500 schepels kalk opleveren. De ervaren kalkoven-aanlegger is daaraan te kennen, dat hij denzelven waterpas maakt, en alle gaten en openingen zoo digt met klein hout stopt, dat er wind noch lucht door kan dringen. In het midden van den kalköven wordt een lange koker van eene soort van dun hout gemaakt, die als pek brandt, en, van boven aangestoken wordende, het vuur spoedig naar beneden brengt, waar de oven dan het eerst begint te branden. Toen mijn kalköven klaar was, moesten de buren verzocht worden; want een' kalköven te branden en de buren niet te verzoeken, dat is, naar landswijze, eene volslagene tegenstrijdigheid. Ja, men kan u de menschen nog met naam en toenaam opnoemen, die bij een' kleinen kalköven zulk een groot getal buren verzocht hadden, dat deze, die het dan ook een beetje grof aanleiden, meer verteerden, dan de geheele kalköven opbragt. Reeds zes uren vóór dat de buren kwamen, was mijn kalköven in brand gestoken, omdat men anders het mooije van de vlam niet zou kunnen zien, dewijl het hout nat en vast zamengepakt is, en dus een' geruimen tijd noodig heeft om goed door te branden. Hoewel de kalköven niet verre van het huis was aangelegd, had ik toch nabij denzelven bovenwinds eene soort van kamer van gevlochtene kokosbladeren laten maken, waarin tafel, stoelen en eenige ververschingen gebragt waren, ten einde de genen, die zich bij den oven wat warmen, de oogen in de vlam verlustigen, of ook de vrolijkheid der Negers van nabij zien wilden, daartoe in de gelegenheid te stellen. Toen het gezelschap, na het ondergaan der zon, naar den kalköven ging, vonden wij denzelven in vollen dikken damp staan; hier en daar deed zich echter de vlam, die van binnen reeds aan het woeden was, door de reten van het hout zien, en trachtte naar buiten te dringen. - Op dit oogenblik, toen alles rondom mij in vreugde was, en ik, naar oude gewoonte, gefeliciteerd werd met het branden van den kalköven, kwamen er treurige gedachten in mij op: hier werden mij, namelijk, levendig voor de verbeelding gebragt de | |
[pagina 787]
| |
akelige tooneelen van brand, welke jaarlijks zoo vele ongelukken in het moederland veroorzaakt, en waarvan ik zoo dikwerf getuige was geweest; doch was ik tevens verpligt, dit onder de voordeelen van het verblijf op Curaçao te rekenen, dat men er voor het ontzettend verschijnsel van brand bewaard is, hetgeen men doorgaans toeschrijft aan het zoutzuur in de lucht. Men weet zich hier slechts twee voorbeelden van brand te herinneren, de eene veroorzaakt door den opstand der Negers in 1795, de andere bij de landing der Engelschen in 1804, welke laatsten alle huizen en schuren op de plaatsen of tuinen, die zij onder hun bereik kregen, trachtten in brand te steken, hetgeen hun, wegens den boven opgenoemden hinderpaal in de natuur, zeer veel moeite kostte, en op sommige plaatsen slechts ten halve gelukte; men ziet thans nog verscheidene huizen, welke bij die gelegenheid werden aangestoken, maar onder het branden van zelve uitgingen, en waarvan de helft onverbrand staan bleef. Toen de Negers, die zich bij mijnen kalköven reeds braaf vrolijk maakten, en aan wie reeds vooraf rum was uitgedeeld, het gezelschap zagen aankomen, vormden zij eene groep, en hadden er een aan hun hoofd, die, bij gebrek van vlaggedoek, een' zakdoek aan een' stok had gebonden, hetgeen hun vaandel moest verbeelden; hiermede zwaaide hij, onder het maken van vele grimassen en het aanheffen van een gezang of geschreeuw, over de hoofden van het gezelschap, nam vervolgens den doek van den stok af, spreidde dien op den grond uit, en bleef voor de plaats staan springen: dit sein is bekend; elk der vrienden werpt er eenig geld op, waarvoor door de Negers rum gekocht wordt, om zich verder te vervrolijken. Bij den gloed van den kalköven vormden zij nu hunne kringen om te dansen; hunne muzijk bestaat in eene trom in derzelver oorspronkelijken staat, twee ijzers, waarmede zij op elkander slaan, en een hoorn van eene koe dient hun tot blaasinstrument, waarmede zij een zeer onaangenaam gebulk maken. Meestal dansen er slechts twee te gelijk, die gedurig door anderen afgewisseld worden; hun dans bestaat in draaijen en veelvuldige ligchaamsbewegingen, en met de beenen langs den grond te schuifelen; een enkele keer waagt het de jonge danser, van dezen regel af te gaan, en een paar groote luchtsprongen te doen; de aanschouwers sluiten een' digten kring om de dansenden, en laten hun niet veel meer plaats over, dan zij noodig heb- | |
[pagina 788]
| |
ben om zich om te draaijen. De eersten nemen ook het grootsle deel in den dans; zij klappen allen in hunne handen, en heffen een zeer eentoonig geschreeuw aan, door welke vokale muzijk, gevoegd bij de instrumentale, de maat van den dans niet onduidelijk gehoord wordt; ook is het moeijelijk te beslissen, wie zich het meest vermoeijen, die zelve dansen, of die er naar staan te kijken. Nadat wij om middernacht een souper gebruikt hadden, gingen wij weder eens naar den kalköven zien, die nu in volle vlam stond, en in den donkeren nacht een akelig, maar treffend gezigt opleverde. De gloed, dien dezelve veroorzaakte, was, hoewel wij bovenwinds stonden, zoo groot, dat wij denzelven slechts op eenen afstand konden naderen. De Negers, echter, stonden nader bij den kalköven te dansen, dan wij konden verduren met er naar te kijken, en waren zoo ijverig in den dans, dat zij geen acht op ons, noch op de brandende hitte van den oven, gaven. Zij hadden zich nu in twee hoopen verdeeld, omdat hun getal te groot was geworden door de aankomst van Negers en Negerinnen uit de nabuurschap, die zich, waarschijnlijk ongenoodigd, bij hen gevoegd hadden. Genoegzaam zonder ophouden duurde hun dans voort, en uit de telkens nieuwe verheffing van geschreeuw maakte ik, niet zonder grond, hunne aanhoudende blijdschap en vrolijkheid op. Het was reeds diep in den nacht, de buren waren langzamerhand vertrokken, en ik zelf had mij reeds ter ruste begeven, maar kon, zoo wel omdat het uur, waarop ik gewoon was te gaan rusten, reeds lang voorbij was, als door de muzijk der Negers, niet in slaap geraken; ik stond daarom op, om nogmaals te gaan zien, in welken staat het vuur thans den kalköven gebragt had. Ik vond nog slechts een derde gedeelte der Negers bezig met dansen; de anderen lagen in alle rigtingen rondom den kalköven op den grond te slapen; de rum had bij hen zijne werking gedaan. Zoodra zij, die nog wakker gebleven waren, mij zagen, kwamen zij mij nog wat rum vragen. Hoewel zij met hetgeen zij gebruikt hadden het wel zouden hebben kunnen stellen, liet ik hun echter nog eene kan rum geven, om des te spoediger een einde aan de vrolijkheid te maken, en van hunne onaangename muzijk bevrijd te worden. Bij zulk eene luidruchtige vrolijkheid loopt echter alles bij de goede Negers rustig en vreedzaam af; bijkans nooit ontstaat | |
[pagina 789]
| |
er bij zulke gelegenheden onder hen twist of vechtpartijen, hetgeen in mijn oog geen ongunstige trek in hun karakter is, en meer lof verdient dan het gewone gedrag van de geringe volksklasse in Nederland, die zelden, zonder dusdanig gevolg, zich aan eene luidruchtige vrolijkheid overgeven.
B. Curaçao, den 31 Julij, 1822. |
|