| |
Nieuw alphabet van en voor den opmerker.
I.J.
Ierland. Een gedeelte van de bloeijendste Monarchij der wereld; doch welke, met al hare hulpmiddelen, rijkdommen en vermogens, naar het schijnt, niet kan verhinderen, dat de bewoners aldaar van honger sterven. Hoe bedriegt men zich, als men den staatsrijkdom als maatstaf van het geluk der burgers aanneemt! Men verheffe zich ook niet op zijne meerdere staatshuishoudkunde boven de oude volken: want Rome kon ten minste nog zijne ledigloopende burgers, door uitdeelingen van koren, uit de hand alimenteren; terwijl de Ieren achter de nieuwmodische kunstploegen en zaaiwerktuigen hunner meesters er dood bij neêrvallen. |
Jezuitisme. Bestaat overal, waar men den Godsdienst in 't spel brengt, om politieke oogmerken te bevorderen. Gevaarlijk, omdat de menschen zoo ligt het een voor het ander nemen, en den struikroover voor een' Geloofs-Ridder aanzien. Evenwel het staat vast, dat elk, die niet de regte deur, maar van ter zijde inkomt, een dief en moordenaar is. |
Indostan. Land, dat niet bestemd schijnt om altijd eene kolonie te blijven, maar om een magtig rijk te worden, waartoe het, onder de voogdijschap der Britten, wordt voorbereid. |
Ingeschapen. Om te weten, welke denkbeelden al of niet ingeschapen zijn, zou men iemand hooren moeten, die nog geene indrukken van buiten had bekomen. Men behoeft derhalve het woord juist niet onder de zinledige te rangschikken, al verklaart men, dat er weinig of niet van te zeggen valt. |
Inlijven. Wat men inlijven noemt, is meest niets anders dan een blok aan het been binden. Men moet het torschen,
|
| |
| |
zal men het medevoeren, of men struikelt er over, zoodat men zelf liggen blijft. Landen laten zich inlijven, maar geene Volken. Natuur gaat boven kunst. |
Inquisitie. Daar is de Duivel toch te geslepen toe, om, in de negentiende eeuw, de menschen te willen diets maken, dat b.v. de Koning van Frankrijk niet vast op zijn' stoel zou kunnen zitten, zonder dat er in Spanje eene Inquisitie, en deze derhalve, staatkundig beschouwd, voor de rust van Europa noodzakelijk was. Maar de Vorst der duisternis schijnt tegenwoordig, over het geheel genomen, door onbekwame Ministers en dus slecht bediend te worden. Nu, dat kan het lot van elk' Vorst wezen, al heeft hij dan ook de beste intentie. |
Inteekenen. De speculatie gaat zoo ver, dat men bijna vragen zou, waarom nog geene inteekening wordt aangeboden op de geschiedenis der toekomst. De toekomst moet toch zeker komen, en de onderneming zou zoo wel voor eene oneindige volmaakbaarheid als uitrekbaarheid vatbaar zijn. Prentverbeeldingen kan men bij voorraad laten graveren, als men luchtverschijnsels, aardbevingen, veldmuisplagen, zeestormen, springende buskruidmolens en dergelijke voorvallen ten onderwerp neemt. |
Inval. Wanneer men zoogenaamd een' inval heeft, is de gedachte juist het allerminst een inval: zij is veeleer eene opwelling in onszelven, waarvan de springveer door eene uitwendige oorzaak in beweging kan gebragt zijn. |
Invloed. De invloed van menig voornaam man is niets meer dan enkel indruk, en indruk maken kan men zelfs met eene olievlek. |
Jonkheer. Een Jonkheer kan superlatief zijn: waarom niet zoo wel als een ander mensch? Maar de benaming trekt toch eenigzins naar het diminutive; en, dit zoo zijnde, hoe kan men er op gesteld zijn, zulk een predicaat vóór zijn' naam te voeren? |
Italië. Zie Vesuvius. |
| |
K.
Kansel. Vervangt bij de Protestanten soms het altaar; dat zeer verkeerd is. Nimmer moet aldaar een Heilig, 't zij hij stom of sprekend is, het hooge voorwerp der aandacht wezen. |
Kapitool. Menig Kapitool wordt, ook nu nog, door de ganzen bewaakt, en met dat Kapitool, zoo als van zelf spreekt, stad en burgerij. |
| |
| |
Karakter. Men kan geen karakter afteekenen, zonder dat de verbeeldingskracht een handje helpen moet, om de trekken bij te halen. In een karakter is zoo veel, dat het oog of de vingers ontglipt, en dat zich moeijelijk betrappen laat. |
Kerk. Het dwaalbegrip wil, dat de kerk in zware muren worde ingesloten; dan moet er nog een stevig slaketsel om; schildwachten en doggen moeten den toegang bewaken; en als de forteres dan nog op eene ontoegankelijke rots mag staan, des te beter: in 't kort, men maakt van de kerk een' kerker. De ware kerk, evenwel, heeft met dat alles niets gemeen: beperking is haar vreemd; zij wil geheel toegang wezen; het heelal zou zij in haren schoot opnemen. Moet zij op een' berg gelegen zijn, dan is het om niet verborgen te wezen, en der geheele wereld in het oog te vallen: met één woord, zij wil gemeenschap, als zijnde de gemeente; de gemeente des Heeren, want zij verbindt hemel en aarde. |
|
|