zending het navolgend minutieus verslag: ‘Voor zoo verre wij ons op onze broze zintuigen, welke aan dwaling en misleiding onderhevig zijn, mogen verlaten, scheen gezegde Prinses niet geblanket te zijn. Hare gedaante en hare gelaatstrekken zijn ons bemiunelijk voorgekomen. De huid is frisch en bloeijend. Haar voorkomen is de vrolijkheid zelve; het is half ernstig, (welvoegelijkheidshalve) half schertsend, (uit natuurlijken aanleg, die zich in alle hare bewegingen vertoont.) Hare woorden zijn in 't geheel niet van geest ontbloot. Hare houding heeft iets terughoudends, gelijk het der jonkvrouwelijke zedigheid betaamt. Wij gelooven, dat zij, van wege de tegenwoordigheid harer moeder, de Koningin, wat karig in woorden is geweest. Zij scheen van ons in 't geheel geene kennis te nemen, en schertste, met jonkvrouwelijke ongedwongenheid, met hare Dames. Wat hare oogen betreft, hoogstdezelve zijn bruin; de wenkbraauwen zijn zwart. De neus is lang, gebogen, en loopt in een fijn spitsje uit, hetwelk de bovenlip schijnt te willen kussen. Naardien wij de eer gehad hebben, der Prinsesse de hand te kussen, hebben wij opgemerkt, dat hare handen mollig zijn, en haar vel ongemeen zacht is. Wat den boezem van gezegde Prinses betreft, hoogstdezelve schittert in weelderige volheid, en is, naar landsgebruik, door kunst tot aan de kin opgewerkt, waardoor dan ook de hals eenigzins te kort schijnt. Om de lippen, gelijk wij zulks naauwlettend hebben waargenomen, vertoont zich geen enkel haartje; de huid is volmaakt glad. Met betrekking tot den adem van gezegde jonge Prinses, zoo hebben wij haren mond niet nabij genoeg kunnen komen, om wegens dit artikel ons voldoende te onderrigten; intusschen hebben wij toch, zoo veel de welvoegelijkheid zulks maar eenigzins gedoogde, ons in hare nabijheid met haar gemeenzaam onderhouden, en moeten verklaren, dat wij geenen geur, hetzij van specerijen of rozewater, of andere kunstmiddelen, hebben waargenomen. Naar de rooskleur der lippen
en het leliewit der gansche huid, de frischheid van den mond en alle overige aantrekkelijke toebehooren te oordeelen, mogen wij besluiten, dat de Prinses de bloei der gezondheid en de levenslust zelve zij (ten minste is het ons zoo voorgekomen.) Omtrent de lengte van haren persoon kunnen wij geen juist bescheid geven, daar het ons niet heeft mogen gelukken, de zool harer schoenen in het oog te krijgen; de spits harer voeten, intusschen, hebben wij meer dan eens van onder het lange gewaad aanschouwd, en daarnaar schijnt de voet zeer fraai en ongemeen klein te zijn. Eindelijk moeten wij nog zeggen, dat de Prinses een' zeer goeden eetlust bezit; want zij houdt dagelijks twee volledige maaltijden. Haar drank is water met een weinig kaneel; somwijlen, maar zelden, drinkt zij ook hypokras.’