Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 755]
| |
hem tot overbrenging zijner bevelen gedurende de wapenoefening dienen kon. De Generaal koos hiertoe den Luitenant von l. Deze begaf zich derhalve naar den Koning, onder wiens gevolg hij geplaatst werd. De Koning droeg nem, gedurende de wapenoefening, verscheidene bevelen op, die hij echter zoo verkeerd overbragt, dat daaruit de grootste verwarring ontstond. De Koning, hierover ten hoogste verstoord, wilde met zijne kruk den Luitenant te lijf, hem met eene forsche stem toeroepende, dat hij zou blijven staan. Deze echter, gevoelende dat de gedreigde behandeling hem voor altijd tot den dienst in het leger zou hebben onbekwaam gemaakt, maakte zich uit de voeten. Na den afloop dezer wapenoefening vroeg de Koning aan den Generaal: ‘Wat hebt gij toch voor een' stommen kerel gezonden! Hij heeft alles, wat ik hem beval, verward en verkeerd overgebragt. Gij hadt mij bezwaarlijk een onbekwamer voorwerp kunnen geven.’ - ‘Ik moet uwe Majesteit wel zeer om verschooning vragen,’ hernam de Generaal: ‘Ik kon geenszins vermoeden, dat die man zich zoo onoplettend gedragen zou; want hij is inderdaad een der beste Officieren van mijn Regement, wien het even min aan oordeel, als aan kundigheden of tegenwoordigheid van geest ontbreekt. Ik kan dus zijne achteloosheid slechts aan ééne oorzaak toeschrijven, waarvan ik echter bij zijne keuze onbewust was: dat hij juist dezen morgen het berigt van het overlijden zijner moeder ontvangen heeft; en, als teederhartige zoon, heeft hem waarschijnlijk dit berigt zoo zeer getroffen, dat hij daardoor tot alle bedaarde overweging is buiten staat geweest.’ - ‘Dat laat zich hooren,’ hernam de Koning, en brak daarop het gesprek af. Den volgenden dag beval de Koning, dat de Luitenant von l., na geëindigde wapenoefening, tot hem zou komen. Deze, ondanks zijn ferm karakter, verscheen met bevenden angst. De Koning vroeg hem, echter, met een opgeruimd gelaat: ‘Zeg eens, Heer Luitenant! hoe kwam het toch, dat gij gisteren mij geheel niet hoordet, toen ik u riep?’ De Luitenant zweeg, en haalde de schouders op. ‘Ik had u niets anders te zeggen, dan dat ik u tot Kapitein wilde benoemen; en, daar gij mij toen niet hoordet, herhaal ik zulks bij dezen.’ |
|