zagen, bij het vermelden van de overstrooming van den grooten Waard, zoo min als anderen, ééne letter spreekt van doorbraak op de rivier, verhaalt, op bladz. 490, dat, ‘in hetzelfde jaar, (1421) daags na St. Lucie, (14 December) het water, zoo in Rijn en Maas, als in Waal, zoo hoog was geklommen, dat het, op vele plaatsen, als onbewegelijk, boven of op de (zeker opgekiste) dijken stond; dat het, door Gods goedheid, zeer stil weder was, en, zoo er eenige aanmerkelijke wind was geweest, het water hooger opgeloopen, en welligt dijkbreuken veroorzaakt, en onnoemelijke schaden te weeg gebragt zou hebben; doch dat het nu, gedurende zes dagen, zonder af of toe te nemen, bleef staan, tot dat er, daags vóór St. Thomas, (20 December) bij Emmerik eene dijkbreuk viel, waardoor het water op den Benedenrijn, de Maas en de Waal een weinig zakte, waarna het wederom op dezelfde hoogte staan bleef, tot den zesden Januarij 1422.’ Zou nu een Schrijver, die zulke bijzonderheden, en alzoo, opteekent, het niet gemeld hebben, toen hij van den Elizabethsvloed gewaagde, zoo er toen op de rivier eene dijkbreuk gevallen was? Zal men zeggen: hij heeft dat vergeten, of de zaak sprak van zelf? Eilieve! was dan, zoo de dijk bij Werkendam op den 21 November bezweken was, dat gat reeds weder digt op den 14 December, en zoo wèl beklonken, dat het toen, bij den hoogen rivierstand, niet weder doorging? Zoo neen, dan had de Benedenwaal, of Merwe, nu gemeen water met den geheelen grooten Waard; en hoe kan dan gezegd worden, en hoe kon het mogelijk zijn, dat zij zoo lang, als boven gemeld is, op dezelfde hoogte bleef?
Waarlijk, hier spreekt de zaak zelve het gevoelen van den Heer blanken tegen.
Nu nog kortelijk iets, uit hetzelfde Chroicon Tilenfe, met betrekking, 1. tot de pogingen, om den doorgebroken dijk van den grooten Waard weder te herstellen, en 2. tot den ouderdom der maan, ten tijde van de doorbraak. ‘In 't jaar 1422 (zegt de Kronijkschrijver) heeft de stad Dordrecht, met andere Hollandsche steden, den, in het voorleden jaar doorgebroken, dijk bijna geheel hersteld; doch, bij vernieuwden wind en storm, is het gemaakte weder gansch vernietigd, en alzoo zijn al de kosten verloren gegaan: want men had een' onmetelijken schat aan dezen nieuwen dijk te koste gelegd.’ De Heer smits