| |
| |
| |
Levensschets van Patrick Henry, den Virginischen redenaar.
(Vervolg en slot van bl. 686.)
Het behoort niet tot ons plan, den voortgang der omwenteling te schilderen. Henry scheen derzelver begin en einde op eenmaal voorzien te hebben. Nog levende personen, aan wier getuigenis niet te twijfelen valt, verhalen van hem, dat, als hij zich eenmaal, eer nog een droppel bloeds gestort was, met eenen overste overton in gezelschap bevond, en deze hem vroeg, of hij geloofde, dat Grootbrittanje hare koloniën tot het uiterste zou drijven? hij antwoordde: ‘Ja, men zal ons tot het uiterste drijven - er zal geen vergelijk tot stand komen - de vijandelijkheden zullen spoedig beginnen, en het zal een bloedige kampstrijd worden.’ - ‘Maar denkt gij, mijnheer henry,’ hervatte de overste, ‘dat eene jeugdige natie, als de onze, zonder krijgskunde, wapenen, ammunitie, schepen, of geld om die te koopen, in staat zal zijn, zich met goed gevolg tegen de vloten en legers van Engeland te verzetten?’ - ‘Om opregt te zijn,’ zeide henry, ‘ik twijfel, of wij alleen in staat zouden zijn, met zulk eene magtige natie te kampen. Maar (ging hij met veel vuurs voort, terwijl hij van zijn' stoel opstond) waar blijft dan Frankrijk? waar Spanje? waar Holland? de natuurlijke vijanden van Grootbrittanje - waar zullen deze al den tijd blijven? Gelooft gij, dat zij ledige aanschouwers van den strijd zullen zijn? Zal lodewijk XVI dien geheelen tijd slapen? Geloof mij, hij zal niet. Wanneer hij eenmaal, door onzen ernstigen wederstand en onze onafhankelijkverklaring, heeft ingezien, dat alle uitzigt op verzoening voorbij is, dan, en niet eerder, zal hij ons van wapenen, ammunitie en kleeding voorzien; en niet alleen hiervan, maar hij zal ook zijne vloten en legers zenden, om onze gevechten te helpen voeren; hij
zal een verbond van verdediging en bescherming met ons aangaan tegen onze onnatuurlijke moeder; Spanje en Holland zullen zich daarbij voegen; onze
| |
| |
onafhankelijkheid zal gegrondvest worden, en wij zullen eene plaats onder de volken der aarde innemen.’ Bij het woord onafhankelijkheid schrikte het gansche gezelschap - het was de eerste maal, dat iemand deze gedachte uitsprak - maar de wijze, waarop henry haar uitsprak, bezat al de geestdrift van eenen profeet, en de volgende gebeurtenissen deden hem bijna als eenen zoodanigen voorkomen.
Bij het groote vastelands-congres te Boston, in September 1774, hetwelk kort daarop plaats had, was hij tegenwoordig. Bij zijne terugkomst deed men hem vele vragen over de talenten der verschillende medeleden. ‘Spreekt gij van welsprekendheid,’ zeide hij, ‘zoo is de heer rutledge, van Zuid-Carolina, zeer zeker de grootste redenaar; maar spreekt men van grondige kundigheden en gezond oordeel, zoo is de overste washington daar verreweg de grootste man.’ Te dier tijd was, voor den gewonen waarnemer, aan washington niets merkwaardigs, behalve eene natuurlijke bescheidenheid, die bijna aan schuwheid grensde. Hoe spoedig en hoe volkomen zich die meening nogtans heeft geregtvaardigd, is algemeen bekend.
Thans kwam de wetgevende vergadering van Virginië wederom bijeen. Engeland had destijds den oorlog nog niet verklaard; maar, sedert de onlusten in Boston, had het, in stilte, troepen aan de noordkusten van Amerika bijeengetrokken. Dit was voor henry genoeg; zijne bezorgdheid werd daardoor gaande gemaakt, en hij sloeg de gewapende organisatie der kolonie voor. De aanspraak, welke hij bij dezen belangrijken stap als voortdonderde, schijnt op de Amerikanen dezelfde werking voortgebragt te hebben, als de redevoering van demosthenes op de Atheners: ‘Laat ons tegen philippus optrekken; laat ons overwinnen of sterven!’ - ‘Mijne heeren, (zeide hij daarin) het is den mensch natuurlijk, zich aan de misleidingen der hope over te geven. Het is ons eigen, onze oogen voor eene smartelijke waarheid te sluiten, en naar het gezang der sirene te luisteren, tot zij ons in dieren herschept. Doch past dit wijze mannen, die in den kamp voor de vrijheid staan? Ik voor mij ken slechts één licht om mijne schreden te rigten, en dat is het licht der ondervinding. Mij is geen ander middel bewust, om de toekomst te beoordeelen, dan het verledene; en oordeelen wij hiernaar, wat wordt er dan in het gedrag der Britten, sedert tien jaren, aangetroffen, om de verwachtingen te regtvaardi- | |
| |
gen, aan welke zich sommigen onzer overgeven? Is het dat genadig lachje, waarmede ons laatste verzoekschrift is aangenomen? Vertrouwt het niet! Vraagt uzelven, hoe deze gunstige opname te vereenigen is met de oorlogzuchtige toerustingen, die onze meren bedekken en ons land overschaduwen. Heeft men vloten en legers noodig tot een werk van liefde en verzoening? Misleiden wij onszelven niet! Dit zijn werktuigen van krijg en onderdrukking; de laatste bewijzen, van welke zich koningen
bedienen. Heeft Grootbrittanje ergens eenen vijand in dit gedeelte der wereld, om deze ophooping van legers en vloten noodzakelijk te maken? Neen - geenen enkelen. Zij gelden ons; zij kunnen niemand anders gelden. Men heeft ze overgezonden, om ons de ketenen aan te leggen en aan te smeden, welke het Britsche ministerie reeds lang heeft gereed gemaakt. En wat hebben wij hun tegen te stellen? Zullen wij vertoogen beproeven? Mijne heeren, dat hebben wij sedert tien jaren gedaan. Hebben wij nog iets nieuws te zeggen? Niets! Wij hebben de zaak in elk mogelijk licht geplaatst, en alles vergeefs. Zullen wij tot gebeden en demoedig smeeken onze toevlugt nemen? Welke uitdrukkingen kunnen wij vinden, die niet reeds verbruikt zijn? Ik bid u, misleiden wij ons niet langer! Wij hebben al het mogelijke gedaan, om den naderenden storm af te wenden. Wij hebben verzocht, betoogd - wij hebben gefmeekt - wij hebben ons voor den troon ter neder geworpen en deszelfs hulpe ingeroepen, om de geweldige handen van het ministerie en het parlement tegen te houden. Onze smeekschriften heeft men met verachting behandeld - onze vertoogen hebben nieuwe gewelddadigheden en beschimpingen ten gevolge gehad - ons bidden wordt niet verhoord, en wij zijn met hoon van den troon weggestooten. Te vergeefs dan voeden wij, na dit alles, de hoop op vrede en op verzoening. Er is geene plaats meer voor hoop. Zoo wij wenschen vrij te zijn - zoo wij die onschatbare voorregten, om welke wij zoo lang geworsteld hebben, ongestoord willen bewaren - zoo wij den edelen kamp, dien wij zoo lang volgehouden hebben, niet op eene lage wijze willen opgeven, daar wij elkander gezworen hebben, hem niet op te geven, vóór wij het roemwaardig doel onzes strevens bereikt hadden - dan moeten wij vechten! - Ik herhale het, wij moeten vechten! Onze éénige toevlugt zijn de wapenen en de God der heerscharen. Men zegt, dat wij zwak zijn,
en bui- | |
| |
ten staat om ons met een' zoo geduchten vijand te meten. Doch, wanneer zullen wij sterker zijn? In de volgende week misschien, of het aanstaande jaar? Dàn welligt, als men ons geheel ontwapend, en voor ieder huis eene Britsche wacht gesteld heeft? Zullen wij door besluiteloosheid en werkeloosheid krachten verzamelen? Mijne heeren, wij zijn niet zwak, indien wij een goed gebruik van de middelen maken, welke de God der natuur ons heeft in handen gegeven. Drie millioenen voor de heilige zaak der vrijheid gewapende menschen, in een land als het onze, zijn onverwinnelijk voor elke magt, die de vijand op ons zou kunnen afzenden. Bovendien zullen wij den strijd ook niet alleen strijden. Er bestaat een regtvaardig God, die over de lotgevallen der volken waakt, en die ons vrienden zal verwekken, welke voor ons zullen strijden. De zege is niet alleen des sterken; hij is des voorzigtigen, des werkzamen, des dapperen. - Maar wij hebben ook geene keus. Waren wij al laaghartig genoeg om zulks te wenschen, het is te laat om ons aan den kamp te onttrekken. Wij kunnen denzelven niet ontwijken, dan door onderwerping en slavernij - onze ketenen zijn gesmeed - wij kunnen ze in de vlakten van Boston hooren rammelen. De oorlog is onvermijdelijk. Wel, zoo kome hij dan! Het is vergeefs, de zaak te bemantelen. Eenige beeren mogen roepen: vrede! vrede! Er bestaat reeds geen vrede meer. De oorlog is werkelijk begonnen. De eerstvolgende wind uit het noorden zal den klank der wapenen tot ons overbrengen. Onze broeders zijn reeds te velde! Waarom staan wij hier ledig? Wat verlangen de heeren? Wat zoudt gij wenschen? Is het leven zóó dierbaar of de vrede zóó zoet, dat men dezelve voor ketenen en slavernij behoort te koopen? Verhoede dit de Almagtige! Ik weet niet, waartoe anderen zullen besluiten; maar, wat mij betreft, (riep hij met opgehevene armen, gefronst voorhoofd, en zijn gansche wezen van het vuur
der hem bezielende geestdrift doordrongen, uit) men geve mij vrijheid of den dood!’ - Dit besliste; zijn voorstel ging, in weerwil van alle tegenspraak, door. Zijne medeleden zaten, eene poos nadat hij geëindigd had, nog in eene soort van opgetogenheid ter neder, waarop eene onwillekeurige herhaling zijner laatste woorden volgde: vrijheid of dood! De vergadering bescheidde zich tegen eenen bepaalden dag, onder de toejuiching der Virginiërs en de onmagtige bedreigingen van lord dunmore, hunnen gouverneur.
| |
| |
Deze redevoering besliste over den aard des kampstrijds, en gaf denzelven op eenmaal een krijgshaftig aanzien. Alle onderhandeling was thans geëindigd, en de gansche bevolking van Virginië verscheen in de wapenen. Kort na de oproeping van de kamer der burgers kwam er eene gelegenheid voor, bij welke patrick henry zijne vaderlandsliefde ook met daden kon bewijzen. Ten gevolge van een ontwerp, waarnaar Engeland, in geval des uitbrekens van werkelijke vijandelijkheden, de Amerikanen, zoo veel mogelijk, van krijgsvoorraad wenschte te ontblooten, landden eenige troepen te Williamsburgh, de hoofdplaats van Virginië, zoo het heette onder bevel van lord dunmore, en ligtten daar twintig vaten buskruid. Dit werd als eene openbare beleediging aangezien; en bij eene volksvergadering, die daarover te Newcastle plaats vond, ontvlamde henry het volk zoo zeer, dat hij zich spoedig aan het hoofd bevond van 5000 man, met besluit, om de teruggave te verkrijgen, of het regt van wedervergelding te oefenen. Zijn plan was op eens gemaakt: hij ging regt op Williamsburgh, den zetel der regering, los, op welken marsch zijn volkshoop gedurig toenam. Doch reeds vóór zijne aankomst bewilligde de gouverneur in alle zijne vorderingen, en de hoofdöntvanger gaf hem een bewijs voor het gansche beloop des weggevoerden buskruids. Aldus was hij, na den eersten stoot tot de omwenteling gegeven te hebben, ook de eerste, die eenen krijgstogt aanvoerde. Hij verkreeg daarna eene bevelhebbersplaats in het leger der omwenteling; doch waarbij hij geene gelegenheid schijnt gevonden te hebben, om zich bijzonder te onderscheiden. Dat hij nogtans zijn karakter getrouw bleef, blijkt daaruit, dat de afdeeling, over welke hij bevel voerde, bij zijn afscheid, dat hij ten
gevolge eener, zoo hij meende, hem aangedane beleediging nam, den rouw aannam. De staat van Virginië verkoos hem ook driemaal tot zijnen gouverneur; en het zou ten vierden male geschied zijn, zoo hij dit niet, als strijdig met de constitutie besloten zijnde, hadde afgewezen. Om dit offer regt te waarderen, moeten wij niet vergeten, dat hij nog altijd arm was en een groot huisgezin had, en dat het inkomen, aldus door hem geweigerd, buiten bijkomende zaken, duizend pond st. beliep.
Men kan aannemen, dat de gevangenneming van lord cornwallis te Klein-York, in het jaar 1781, de Amerikaansche revolutie voleindigde, en den Vereenigden Staten, volgens
| |
| |
henry's voorspelling, ‘eene plaats onder de volken der aarde aanwees.’ De vrede kwam; maar het moeijelijk werk van de wedergeboorte der natie moest nog ter hand genomen worden; en hierbij vertoonde zich henry niet min werkzaam en glansrijk, dan voorheen. Op het oogenblik, dat de overwinning behaald was, schenen zijne vijandelijke gezindheden opgehouden te hebben - hij was de eerste, die den vijand, welken hij overwonnen had, de hand tot vrede en verzoening toereikte; en, zich verre boven haat en wraak verheffende, was hij er slechts op bedacht, om de rampen te verzachten, welke hij niet in staat was af te wenden. Als een bewijs der waarheid geven wij de redevoering, welke hij hield bij het voorstel, om den Britschen uitgewekenen de terugkomst toe te staan. Zij paart den geest eens christens aan de wijsheid eens staatsmans, en is ten aanzien der welsprekendheid eene zijner besten. De maatregel was zeer gehaat: een Britsch uitgewekene - het enkele woord verwekte bijna afschuw, en henry stelde zich aan luide verwijten bloot, daar hij een voorstel ter gunste van denzelven deed. De regter tyler, de voorzitter der vergadering, verzette zich het heftigst tegen hem, en vroeg openlijk: ‘Hoe hij vooral er aan denken kon, een' vijand in zijn gezin te noodigen, van welks beschimpingen en mishandelingen hij zoo veel geleden had?’ Nu antwoordde hij snel met de volgende heerlijke rede:
‘Ik beken gaarne, sir, dat ik mij over vele persoonlijke beleedigingen te beklagen heb; doch wanneer ik deze zaal der wetgeving binnentrede, dan poog ik, zoo verre de menschelijke zwakheid zulks toelaat, alle persoonlijke aandoeningen achter te laten. De tegenwoordige is eene nationale zaak; en, zoo gij wijs zijt, zult gij bij hare beslissing niets dan het belang der natie in aanmerking nemen. Op het altaar des heils van mijn vaderland ben ik gereed allen bijzonderen haat en beleediging ten offer te brengen; en ik ben overtuigd, dat het eene dwaze zelfverheffing zou zijn, zoo ik mij inbeeldde de éénige in dit huis te wezen, die zich tot zulk een offer in staat gevoelt. Wij hebben, sir, een groot land, zonder bevolking. Wat kan staatkundiger zijn, dan het te bevolken? Menschen vormen de kracht en maken den rijkdom eener natie uit. Ik zou zoo gaarne onze uitgestrekte wouden wat vroeger bewoond zien, dan volgens den gewonen loop der natuur geschieden kan. Ik wenschte de staten
| |
| |
spoedig tot dien rang onder de natiën te zien stijgen, op welken derzelver natuurlijke gesteldheid hun regt geeft. Vestig uwe oogen, sir, op dit groote land - let op de gezondheid van deszelfs luchtgestel - de verscheidenheid en vruchtbaarheid van zijnen bodem; en zie dezen bodem, in alle rigtingen, van belangrijke, bevaarbare vloeden doorsneden, vloeijende naar het oosten en naar het westen, alsof de vinger Gods den loop uwer vestigingen aanwees, u tot ondernemingen uitnoodigde, en u den weg tot rijkdommen toonde. Sir, gij (de Amerikanen) zijt bestemd, om den een' of anderen tijd een groot, landbouwend en handeldrijvend volk te worden; de éénige (overblijvende) vraag is, of gij dit punt met langzame schreden, en in een of ander verwijderd tijdsgewricht, en door eene lange ziekelijke minderjarigheid heensmachtende, bereiken - en ondertusschen aan de kunstenarijen, beleedigingen en verdrukkingen van uit- en inwendige vijanden wilt blootgesteld zijn, zonder magt om dezelven te tuchtigen en te tarten, dan of gij liever, om zoo te spreken, op eenmaal het volle genot van dien verheven' stand te gemoet snellen, en in staat wilt zijn, alleen met de stoutste onderdrukkers der oude wereld te kampen. Geeft gij dezen weg de voorkeur - waaraan ik niet twijfele - moedig dan de aankomst van vreemden aan; noodig den boer, den handwerksman, den koopman uit de oude wereld, naar herwaarts over te steken, en zich in dit land der belofte neêr te zetten; maak het ten eigen verblijf voor den bekwamen, den vlijtigen, den rijken en gelukkigen zoo wel, als ten toevlugt des noodlijdenden; doe de mate uwer bevolking, zoo ras gij kunt, als overloopen, door de middelen, welke God u in handen heeft gegeven; en ik wage het, te voorspellen, dat er onder de thans levenden zijn, die dit land als een der magtigsten van den aardbodem zullen aanschouwen, in staat, sir, om zichzelven te
verdedigen, zonder tot die, altijd zoo gevaarlijke, schoon somtijds onvermijdelijke, staatkunde toevlugt te moeten nemen, van vreemden bijstand in te roepen. Ja, sir, gij zult het groot zien, in de kunsten en in de wapenen, wanneer zijne gouden oogsten over onmetelijke velden zullen golven, zijn handel tot de afgelegenste zeeën zal doordringen, en zijne kanonnen de ijdele pralerij dergenen zullen tot zwijgen brengen, die zich thans de heerschappij der baren aanmatigen. Maar, sir, daartoe zijn menschen noodig. Die digte wouden van schatbaar hout, waaronder
| |
| |
uw land zucht, moeten uitgeroeid - die ontzaggelijke rijkdommen, welke de oppervlakte van uwen bodem bedekken, zoo wel als die, welke in deszelfs ingewanden verborgen liggen, kunnen slechts door de bekwaamheid en de vlijt der menschen ontwikkeld en ingezameld worden; uw timmerhout moet tot schepen worden verarbeid, om de voortbrengselen van den bodem te verzenden; gij moet handelaars en kapitalen hebben, om uwe produkten te verkoopen, en de beste markten buitenslands daarvoor op te zoeken. Uw grootste gebrek is gebrek aan menschen; en dezen moet en zult gij spoedig hebben, zoo gij wijs zijt. Vraagt gij, hoe men ze kan verkrijgen? Open uwe poorten, en zij zullen er binnenstroomen - de bevolking der oude wereld is tot overloopens toe vol - en deze bevolking zucht onder den druk harer regeringen. Sir, zij staan reeds op de teenen aan hunne vaderlandsche kusten, en zien met verlangende, smachtends blikken naar uwe oevers uit - zij zien hier, door den zegen van natuurlijke en staatkundige voorregten, met welke geen ander op den aardbodem gelijk staat, een land, waarop de weldadige Voorzienigheid haren vollen horen heeft uitgestort - een land, waarover thans de vrede zijne blanke wieken heeft uitgebreid, en waar tevredenheid en overvloed gezeten zijn voor elke deur. Zij zien iets nog aanlokkelijkers dan dit alles - zij zien een land, waarin de vrijheid hare woonplaats heeft gekozen - die vrijheid, welke zij als eene fabelachtige godin, slechts in de verbeelding der dichters bestaande, gewoon waren aan te zien - hier zien zij ze als eene werkelijke godheid, welker altaren door elks hand in alle deze gelukkige staten oprijzen - welker roem drie millioenen tongen verkondigen - en door welker zegenrijken invloed het gansche land eene lagchende gedaante vertoont. Laat haar slechts hare schoone hand aan de volken der oude wereld toesteken; zeg hun, dat zij komen; heet ze welkom, en gij zult ze van noorden, van zuiden, van oosten en van westen zien
toestroomen; uwe wildernissen zullen gezuiverd worden; uwe woestijnen zullen lagchen; uwe rijen zullen gevuld worden, en spoedig in staat zijn, de magt van elken tegenstander te trotseren. Veel brengt men tegen zulken aanwas uit Grootbrittanje, en bijzonder tegen de wederkeering der Britsche uitgewekenen in. Sir, ik gevoel het gewigt dezer zwarigheden niet. De betrekking, in welke wij tot deze verdwaalden en hun volk stonden, is niet meer de- | |
| |
zelfde. De koning heeft onze onafhankelijkheid erkend - de strijd is voorbij - de vrede is wedergekeerd, en heeft ons een vrij volk gevonden Laat ons dan de grootmoedigheid bezitten om allen afkeer ter zijde te leggen, en beschouwen wij de zaak uit een staatkundig standpunt: het is een ondernemend en geldrijk volk - het kan ons door de wegvoering des overvloeds onzer voortbrengselen nuttig worden, en ons gedurende den onmondigen toestand onzer fabrijken van de vereischte noodwendigheden voorzien. Ik voed geen vooroordeel tegen hetzelve - ik vrees het niet. Wat! zouden wij, nadat wij den Britschen leeuw aan onze voeten nederleiden, nog deszelfs jongen vreezen? Verwerp zulk eene ongegronde vrees en zulke schandelijke vooroordeelen - ontbind de boeijen van den handel - laat hem vrij zijn als de lucht; verlaat er u op, hij zal de gansche schepping doorvliegen, en op de vleugelen der vier winden terugkeeren, om dit land met rijkdommen te overstorten.’
Het is onmogelijk, de wijsheid dezer denkbeelden te miskennen. Henry's voorstel ging door, en ieder volgend jaar bewijst, dat zijne verwachtingen welgegrond waren. Amerika zag het staatkundige zijner ontwerpen welhaast bewezen, en met elken toevloed van aankomelingen is, op den duur, welvaart en verbetering over hare staten verspreid.
In deze vergadering sloeg henry een' even zoo gewigtigen, als, wegens deszelfs nieuwheid, stouten en merkwaardigen maatregel voor. De Indianen van de grenzen der Vereenigde Staten hadden de blanken altijd als roovers van den grond beschouwd, welken de groote geest hun had toegewezen. Vandaar waren zij ook altijd gereede werktuigen in de handen van elken vijand; en zelfs in tijd van vrede hingen zij, als eene van verderf zwangere wolk, over het land, gereed om zich bij de eerste gunstige gelegenheid verwoestend uit te storten. Geen verdrag was toereikend om hen te beteugelen. Henry, hopende, dat eene naauwere verbindtenis tusschen de blanke en roode menschen, door wederkeerige huwelijken, het kwaad eindelijk zou verhelpen, sloeg om deze reden voor, dat de staat, tot bevordering van zoodanige huwelijken, eenige voordeelen zou uitloven. De voorgedragene wet werd een- en andermaal gelezen; doch ondertusschen werd henry, door zijne verkiezing tot gouverneur van den staat, aan de vergadering onttrokken, en in zijne afwezigheid de bill verworpen.
| |
| |
Spoedig daarop dwongen hem zijne schulden, van welke hij zich gedurende den strijd der omwentelinge niet had kunnen bevrijden, om zich van het openbare leven te verwijderen. Hij vertrok naar het Prins Eduards-graafschap. Hier raadde hem een vriend, den advocatenstand op nieuw te aanvaarden; zoo als hij dan ook, in het vijftigste jaar zijns ouderdoms, werkelijk deed. En reeds in zes jaren had hij zoo veel vermogen gewonnen, dat hij zonder verderen arbeid kon leven.
Intusschen, echter, werd hij nog eenmaal tot de wetgeving geroepen. De conventie van Philadelphia had het bondgenootschappelijk regeringstelsel, ter nadere overweging der staten, laten doorgaan; en dit vervulde den demokratischen geest van henry met vrees. Om den maatregel tegen te werken, nam hij de vertegenwoordiging van het Prins Eduards graafschap, bij de conventie te Richmond, op zich; alwaar hij, op grond der bezorgdheid, dat een eergierig president, aan de spitse des legers, en heer der openbare schatkist, zich met weinig moeite tot onbepaalden heerscher mogt verheffen, het aannemen der staatsregeling met kracht wederstond. Zijne pogingen bleven echter zonder gevolg: eene groote meerderheid stemde voor het aannemen der soederalistische staatsregeling, en onder deze meerderheid - merkwaardig genoeg! - twee latere presidenten, madison en monroe. Toen de slotsom der stemming bekend werd, hield henry eene korte redevoering, in welke hij zijne onderwerping, maar ook tegelijk zijn protest tegen den maatregel aankondigde.
Henry had van nature eene onoverwinnelijke verdenking tegen iedereen, die aan het hoosd van een leger stond. Hieromtrent wordt eene merkwaardige anekdote van hem verhaald. Toen men in het jaar 1798, in zijne tegenwoordigheid, gewag maakte van bonaparte's veroveringen in Italië, schudde hij bedenkelijk het hoofd, en riep: ‘Het gaat alles zoo niet - het tegenwoordige geslacht in Frankrijk is door langdurig despotismus te zeer verlaagd - het bezit zoo weinig van die deugden, welke het leven en de ziel van het republikeinismus uitmaken, dat het geen behoorlijk en juist denkbeeld van redelijke vrijheid weet te maken. Zijne omwenteling zal anders eindigen, dan gij verwacht - op de regeringloosheid zal despotismus volgen, en het zou mij in het geheel niet verwonderen, zoo juist de man, over wiens over- | |
| |
winningen zij zich verheugen. even als cesar de vrijheid van zijn vaderland omverre stiet. Allen, die mij kennen, (voer hij voort) weten, dat ik een standvastig verdediger van vrijheid en republikeinismus ben: ik meen hiervan eenige proeven te hebben gegeven. Ik wensch dus, dat ik mij moge bedriegen; maar ik vrees, dat de uitkomst mijne profetie regtvaardigen zal.’
Omtrent dezen tijd kwam het vermaarde regtsgeding, betrekkelijk de Britsche schulden, ter bane, waarin henry zich, als advocaat, het meest onderscheidde. In dit pleidooi was de staat van Virginië bijzonder betrokken, en het vermogen van verscheidene zijner rijkste burgers hing van den uitslag af. De vraag was, of de verandering in de Amerikaansche regering de door eenen Amerikaanschen burger omtrent eenen Britschen onderdaan, vóór de omwenteling, aangegane schulden vernietigd had. Henry beweerde, ja! en had zich tot verdediging van dit punt met de ongemeenste vlijt voorbereid. De verwekte belangstelling in de zaak was zoo groot, dat de spreker van het huis der volksvertegenwoordigers met zijnen schrijver alleen bleef zitten, terwijl de overige leden allen naar het geregtshof waren gegaan. Hij sprak eenen geheelen dag; doch het ontbreekt ons aan plaats, om eenig uittreksel van het gesprokene te geven.
De aanneming der staatsregeling, waartegen henry zich in de vergadering van Virginië te vergeefs verzet had, zou nu in het nationale congres beslist worden, en henry besloot, ook hier tegen te werken. Met dit oogmerk bood hij zich, in het jaar 1799, als kandidaat voor het graafschap Charlotte, in het huis der afgevaardigden, aan. Geen wonder, dat, zoodra hij zich vertoonde, het volk hem bijna aanbiddend aankleefde. Het zag hem, zoo als hij zich in vorige tijden, alleen, zonder bijstand, zonder raadgever, in de vergadering van Virginië verhief, om maatregelen voor te slaan, die den grond tot deszelfs onafhankelijkheid leiden, en dezelve, in spijt eener woedende aristokratie, door te zetten; het zag hem, zoo als hij daarna, door de zorg voor zijn huisgezin gedrukt en met schulden beladen, een voordeelig ambt van de hand wees, omdat hij de aanneming als strijdig met de slaatswet beschouwde; het zag hem, op den hoogsten top zijns roems, daar eene halve wereld naar zijne stem luisterde, eenvoudig en zonder trots, zoo vrij en vertrouwelijk met den armsten bekende, als toen hij in zijne jeugd het ree
| |
| |
in het woud vervolgde; - geen wonder derhalve, dat het zich thans, in deszelfs ouderdom, vreugdedronken rondom den patriot en vriend verdrong. Henry schijnt dit ook dankbaar, hoewel met christelijken ootmoed, erkend te hebben. Men verhaalt, dat een ijverig prediker, wien 's volks vereering van een' mensch ergerde, hetzelve overluid zou vermaand en gevraagd hebben, waarom het henry zoo volgde: ‘De heer henry was geen God.’ - ‘Neen, waarlijk niet, mijn vriend!’ hernam henry, die hem hoorde; ‘ik ben een arme aardworm - zoo onbeduidend en nietig als de schaduw eener wolk, die over uwe velden heenstrijkt, en daarna vergeten is.’ Zijn toon en uitdrukking roerden iedereen - deze zijne gevoelens verkondigden, wat maar al te spoedig gebeuren zou. Eer het congres nog bijeenkwam, waartoe hij, zoo als te verwachten was, gekozen werd, was hij als zulk eene schaduw verdwenen - maar gewis niet om vergeten te worden! Den 6den Junij 1799 verloor Amerika haren grooten redenaar.
In zijn bijzonder leven was hij beminnelijk, welwillend en geliefd - een goed echtgenoot, een goed vader, en een opregt christen. Zijn gedrag was zonder eenige aanmatiging, en somtijds veroorloofde hij zich goedhartige scherts. In een gezelschap te Richmond, waar hij zich bevond, liet zich de heer lee, een zeer bespraakt en uitstekend senator, zoo breed uit over het genie van cervantes en de daden van Don Quichot, dat het gezelschap zigtbare blijken van de langheid der rede begon te geven. Henry, die dit bespeurde, hield zich, als stemde hij met hem in, en merkte aan: ‘Mijnheer lee, gij hebt bij uwe lofspraak eene der beste plaatsen in het boek over het hoofd gezien.’ - ‘Waarlijk! wat dan?’ - ‘Die goddelijke uitroeping van Sanche: “Gezegend zij de man, die den slaap heeft uitgevonden! hij bedekt ons gansch en al, gelijk een mantel.”’
Henry's genie had, gelijk wij gezien hebben, weinig van de opvoeding ontleend. Tot in zijnen ouderdom volhardde hij ook in de meening, dat uit het groote, levende boek der menschelijke natuur meer te leeren ware, dan uit alles, wat de wijsgeerige werken te zamen konden opleveren. Eens ontmoette hij een' zijner geburen, een oud blind man, in een' boekwinkel: ‘Hoe, mijnheer wormley! koopt gij nog altijd boeken?’ - ‘Ja,’ was het antwoord; ‘ik heb daar van een nieuw boek gehoord, dat ik hebben
| |
| |
moet.’ - ‘Geloof mij, mijnheer wormley, wij zijn te oud tot het boekenlezen - lees menschen - die zijn het éénige boek, dat wij met voordeel lezen kunnen.’ Dit boek had hij ook inderdaad zorgvuldig bestudeerd, en dat verschafte hem een' zoo beslissenden invloed op de menschen: het menschelijk hart was voor hem een snarenspel, welks toetsen en toonen hij alle kende, en dat hij naar welgevallen bespeelde. |
|