| |
| |
| |
Levensschets van Patrick Henry, den Virginischen redenaar.
Een der uitstekendste, en in Europa wel het minste bekende mannen, die in Amerika gedurende haren strijd om de vrijheid hebben gebloeid, is de vermaarde patrick henry. Omwentelingen zijn meestal vruchtbaar in genies; maar henry was ook in zulk eenen tijd een buitengewoon verschijnsel. Terwijl washington, door inspanning, ontbering en nederlagen, der onsterfelijkheid tegenworstelde, terwijl franklin zich door aanhoudende vlijt ten wijsgeer en staatsman vormde, zag Amerika met verbazing een' harer ruwste zonen, in het kleed eens jagers en met de zeden van eenen boer, uit hare bosschen ten voorschijn treden. Een vondeling der vrijheid, een kweekeling der natuur, zonder vriend of beschermer, en bijna zelfs bekenden, leidde hij hare wijzen, joeg haren aanzienlijken schrik aan, werd de eerste harer zaakbepleiters, betooverde (door zijne welsprekendheid) den senaat, en sleepte het verbaasde volk mede tot eene spoedige en onverwachte verlossing. Zulk een man was patrick henry.
Hij werd in het graafschap Hanover, in de kolonie Virginië, geboren, op den 29sten Mei 1736. Zijne nabestaanden waren arm, maar geacht. Van zijnen vader, een schoolmeester, leerde hij de beginselen van het Latijn, hetgeen, met een weinig rekenkunde, den geheelen voorraad zijner kennis uitmaakte. In zijne jeugd, ja in zekeren zin gedurende zijn gansche leven, was hij de traagheid zelve. Zijne bestendige bezigheid was de jagt of de visscherij. Zucht tot eenzaamheid was zijne hoofdneiging, en maar zelden nam hij deel aan de spelen zijner schoolmakkers. Altijd vol gedachten, altijd verstrooid, was hij echter een werkzaam opmerker van alles, wat rondom hem voorviel; en, als de menigte, op welke hij geheel geen acht scheen te geven, zich verwijderd had, was niemand een belangrijk woord ontvallen, dat hij niet herhaalde, en had zich geen merkwaardig karakter doen kennen, dat hij niet wist te beschrijven. Deze waarneming
| |
| |
van personen, welke met zijne traagheid zeer wel was overeen te brengen, onderscheidde hem in zijne kindsche jaren; doch van elke andere inspanning had hij eenen onoverwinnelijken afkeer; en lag hij niet over den grond uitgestrekt in de zon, zoo zwierf hij door de bosschen, en was dan, zijne hebbelijke traagheid verzakende, niet min wild of behendig, dan het gedierte, door hem vervolgd. Niets aan hem liet zijne volgende grootheid vermoeden. Zijn omgang was zwaarmoedig, zijne kleeding slordig, en zijn geheele bestaan dusdanig, dat het zelfs zijnen vader alle hoop benam.
Deze had negen kinderen; en patrick werd in zijn vijftiende jaar bij een' winkelier op het land als leerling besteld. Na verloop van een jaar meende hij reeds de zaak te kennen, en begon met zijnen broeder, even traag en onbehulpzaam als hij, het bedrijf op eigene hand. Wat wonder, dat met een paar maanden de geheele handel te niete ging, en meer schulden achterliet, dan zoo vele jaren konden afdoen? Gedurende den korten tijd van zijn koopmansleven zou hij zich bij uitsluiting hebben bezig gehouden, om het gemoedsbestaan en de neigingen zijner kalanten gade te slaan. Deze nasporingen behandelde hij met eene behendigheid, die zijne jaren verre te boven ging. Vond hij de lieden geneigd om zich openhartig uit te laten, dan was hij geheel oor; geen woord ontsnapte hem; met ademlooze stilte luisterde hij toe. Doch vond hij ze, daarentegen, achterhoudend, dan deed hij al wat mogelijk was om hen tot spreken te brengen, en vond er vermaak in, hen door ingebeelde of werkelijk bestaande gevallen aan het redetwisten te brengen, en aldus te ontdekken, hoe onderscheidene menschen in een of ander voorondersteld geval zouden gehandeld hebben. Op deze wijze verwierf hij die menschenkennis, waardoor hij naderhand zulk een' onweêrstaanbaren invloed op de harten verkreeg.
Het ongeluk leert groote en zeldzame vernuften meestal geene voorzigtigheid. Op zijn achttiende jaar huwde hij, in weerwil van den ongunstigen toestand, waarin hem zijn mislukte handel had gebragt, met de dochter eens onbemiddelden pachters in de nabuurschap, shelten genaamd. Met behulp van wederzijdsche ouders, geraakten zij nogtans in eene kleine boerderij; en hier arbeidde thans de toekomstige cincinnatus van zijn land, onder schulden gebukt en met een huisgezin belast, om een armelijk bestaan, zonder
| |
| |
te kunnen droomen, welk eene rol hij binnen kort op het tooneel der wereld zou te spelen hebben, bij dezelve nog geheel onbekend zijnde. Hoe wonderbaar en verborgen zijn de wegen der Voorzienigheid! Deze arme boer werd kort daarna geroepen, om der onzekerheid van zijn beangstigd vaderland eene wending te geven, krachten op te wekken, welke het zelf niet kende, en een' magtig' vorst door de kracht zijner welsprekendheid op deszelfs troon te doen beven.
De akkerbouw gelukte henry nog minder, dan de koophandel, en na verloop van twee jaren moest hij denzelven geheel opgeven. Wederom beproefde hij den handel, en ging nogmaals te gronde. Destijds was hij nog geene vierentwintig jaren oud. Met vrouw en kinderen, door schulden gedrukt, den herhaalden bijstand der zijnen hebbende uitgeput, en zonder een' duit om den naderenden hongersnood te bestrijden; ziedaar, zonder eenige overdrijving, zijn toestand! Nogtans hield hem zijn inwendig gevoel onder alle deze ellende staande; en, volgens jefferson, die hem toenmaals leerde kennen, was noch op zijn gelaat, noch in zijn gansche gedrag een enkel spoor van zijn onvoorspoedig lot te ontdekken. Het is zeker opmerkelijk, dat niemand tot hiertoe iets vermoedde van het buitengewoon talent, dat in hem berustte. Zelfs het ongeluk was niet in staat, eene vonk van het genie uit hem te halen; men hield hem voor nog minder dan een dagelijksch mensch, voor een' man, gelijk het spreekwoord zegt, van twaalf ambachten en dertien ongelnkken. Thans viel hij op een middel van bestaan, dat aan uitzinnigheid grensde. Tot koopman en boer onbekwaam, gaf hij zich als kandidaat aan - tot advocaat! Terugstuitend naar het uitwendige, gemeen in zijn gedrag, zonder de minste regtsgeleerde kunde, en in het algemeen zeer weinig belezen, stelde hij zich, na eene voorbereiding van zes weken, voor de drie Examinateurs, wier onderteekeningen tot het opnemen onder de regtsgeleerden in Amerika vereischt worden. Twee van dezelven schenen, uit bloot medelijden met hem, hunne namen prijs gegeven te hebben; bij den derden ontmoette hij groote zwarigheid. Deze, john randolph, een zeer bekwaam regtsgeleerde en ten uiterste beschaafd man, die naderhand tot koninklijk fiskaal voor de kolonie benoemd werd, gevoelde, op het bloote aanzien van den kandidaat, zulk eenen tegenzin, dat hij hem zelfs niet beproeven wilde. Toen hij
echter vernomen had, dat
| |
| |
hij de beide andere onderteekeningen reeds meester was, veranderde hij van besluit, en vond spoedig reden, om over zijne vroegere voorbarigheid berouw te hebben. Henry, dien hij in de dadelijk bestaande wetten onkundig vond, deed hem versteld staan over zijne kracht van geest, het fijne zijner gronden en de schitterende voordragt der bewijsredenen. ‘Gij verdedigt uwe meening wèl, mijnheer!’ zeide de heer randolph: ‘doch nu tot de wetten en getuigenissen;’ en, nadat hij de wetboeken nageslagen had, riep hij uit: ‘Ziedaar de kracht van het natuurlijk oordeel! Gij hebt voorzeker noch deze boeken noch deze regtsgeleerde grondstellingen ooit onder de oogen gehad, en echter hebt gij regt en ik onregt; en na de les, die gij mij gegeven hebt, zal ik - verschoon mij, dat ik het zegge, - nooit weêr afgaan op den uitwendigen schijn. Mijnheer henry! staat uwe vlijt maar half gelijk met uw genie, dan twijfel ik niet, of het zal u gelukken, eenmaal het sieraad en de eere van uwen stand te worden.’ Op deze wijze werd hij advocaat in Virginië.
Gedurende de eerste drie jaren bleef hij volkomen onbekend. Zijn huisgezin leed ondertusschen de bitterste armoede. Hij was genoodzaakt bij zijnen schoonvader in te wonen, die een herbergje hield naast het geregtshof; en hier paste hij somtijds de gasten op. Doch om dezen tijd ontstond een twist tusschen de Amerikaansche geestelijkheid en hare gemeenten, omtrent de wijze der bezoldiging van gene. Der geestelijkheid was de regtshandel reeds in zoo verre gelukt, dat het nog slechts de hoegrootheid der schavergoeding gold, op welke zij aanspraak maakte; en de advocaat, door het kerspel (de gemeenten?) aangenomen, gaf ten laatste, ontmoedigd zijnde en verdriet in de zaak gekregen hebbende, dezelve geheel op. In dezen toestand keerden zich de inwoners, door den nood gedrongen, tot henry. Toen het belangrijke proces ter bane kwam, scheen zich het gansche graafschap Hanover verzameld te hebben; want het was eene zaak, die iedereen betrof. De eerste, dien de nieuwe advocaat voor het regthuis ontmoette, was zijn eigen oom, een lid der geestelijkheid, die, als klager in de behandelde zaak, zijnen neef tegen moest zijn. Henry beklaagde zich bij hem over deze omstandigheid. ‘Waarom?’ vroeg de oom. ‘Omdat ik,’ hernam henry, ‘zoo als gij weet, nog nooit in het openbaar gesproken heb, en uwe tegenwoordigheid
| |
| |
mij zoodanigen schrik zou aanjagen, dat ik niet in staat zou zijn, mijnen cliënten te voldoen; bovendien zal ik mij ook van tamelijk harde uitdrukkingen tegen de geestelijkheid moeten bedienen, en ik zou u niet gaarne ergeren.’ - ‘Nu, patrick,’ hernam de oom, ‘wat die harde uitdrukkingen betreft, van welke gij u tegen de geestelijkheid zoudt kunnen bedienen, zoo zou ik u raden, die maar achterwege te laten; en mijne tegenwoordigheid, jongelief, zal u in eene zaak als deze, denk ik, noch baten noch schaden: daar het u echter van zoo veel belang voorkomt, zal ik aan uwen wensch voldoen.’ Met deze woorden stapte hij weêr in zijn rijtuig en ging heen.
Het proces der geestelijkheid met de gemeenten werd bij het geregtshof spoedig ter hand genomen. Op de bank zaten over de twintig geestelijken, de bekwaamste en geleerdste mannen in de kolonie; ook zat er, in eene of andere ambtsbetrekking, patrick's eigen vader. Elke hoek der zaal was tot stikkens toe vol van het angstig wachtende en opgewondene volk. De advocaat der kerkelijken opende de zaal met eene ineengedrongene en onwederlegbare pleitrede. Het begin van henry's aanspraak, daarentegen, vervulde zijne cliënten met schrik - het was bijna belagchelijk - de geestelijken begonnen tegen elkander te meesmuilen - de ongelukkige vader liet het hoofd in vertwijfeling hangen; en de gemeene boer wekte enkel verbazing over zijne vermetelheid, die naauwelijks door het medelijden met zijn onvermogen was in te toomen. Maar niet lange, daar veranderde het tooneel! Zoodra henry in vuur geraakte, scheen hij zijne geheele natuur van zich te werpen - de boersche schaal verbrak - zijn persoon scheen eene geheimzinnige herschepping te ondergaan - zijn gelaat ontving majesteit - zijne oogen fonkelden - de toonen zijner stem grepen het hart aan, en hij stond voor zijne verstomde, eerbiedige toehoorders als een hooger wezen. De uitwerking was ongeloofelijk. Ontzet door de kracht van eene zijner sterkste uitdrukkingen, vlogen de geestelijken beangst van hunne zitplaatsen op; en de jury, gehoorzaam aan zijne bevelen, gaf hun... eenen penning schavergoeding. - Wanneer nog heden een Virginische boer eenen redenaar den hoogsten lof wil toezwaaijen, zegt hij: ‘Hij gelijkt bijna naar patrick, toen hij tegen de papen sprak.’
Henry's roem verspreidde zich spoedig over Virginië,
| |
| |
en hij had welhaast zijn volle aandeel aan de magere praktijk, welke de geregtshoven aldaar konden opleveren. Het volk, dat hem als eenen uit hun midden beschouwde, bad hem schier aan; en hij, die de voordeelen inzag, hem door deze aanhankelijkheid verschaft, voedde dezelve op allerlei wijze. Hij at als het gemeene volk, volgde deszelfs zeden, gebruikte deszelfs taal, stond naar deszelfs vertrouwelijkheid, en tot aan zijn einde toe boog hij zich voor de majesteit des volks. Buiten twijfel gevoelde hij, dat de staatkundige bewegingen, welke thans begonnen opgemerkt te worden, hem welhaast tot de oefening zijner vermogens zouden roepen. Daarbij zag hij in, dat de zelfzoekende en trotsche aristocratie natuurlijk eenen boer zou afwijzen, en huldigde alzoo de menigte, van welke hij alleen ondersteuning en gelegenheid om uit te munten kon verwachten. Tot zijne eer moeten wij zeggen, dat hij in zijn geheel volgend leven, toen hem de roem verheven had en hij zat in den schoot des geluks, nooit de beschermers van zijnen vroegeren tijd heeft vergeten, maar gestorven is, gelijk hij geleefd had, als een uit het volk.
Kort na zijne zegepraal in het kerkelijk regtsgeding vertrok hij naar het Louize-graafschap (Louisiana?), bij welks geregtshof hij zijn beroep verder oefende. Doch zijne oude gewoonten kleefden hem nog altijd aan: hij ging voor verscheidene dagen op de jagt, waarbij hij zijne levensmiddelen medevoerde, en de nachten onder den blooten hemel doorbragt. Als de jagt over was, (zeggen zijne levensbeschrijvers) trad hij dikwijls uit het woud in het geregtshof, in een' groven linnen kiel gekleed, met allerlei zegeteekenen van de jagt bevlekt, eene smerige lederen broek, op dezelfde wijze uitgemonsterd, lederen slopkousen in plaats van laarzen, en eene weitasch over den schouder. Aldus uitgerust, trad hij in de geregtszaal, vatte de eerste zaak de beste, die voorkwam, aan, en deed er zich gelegenheid toe voor, dan verbaasde hij elk door de uitstorting zijner natuurlijke welsprekendheid. Hij schijnt een zeker wondervermogen te hebben bezeten, dat op alle zwarigheden zegepraalde, en allen, die hem hoorden, onwederstaanbaar boeide. Een der regters van het graafschap zeide eenmaal: ‘Ik kon een' brief, eene aanklagte of verklaring met even veel gemaks in de geregtszaal schrijven als op mijne kamer, uitgenomen als patrick sprak; zoo dikwijls deze opstond, al ware het ook maar
| |
| |
over eene kleinigheid van twintig schellingen, moest ik de pen nederleggen, en kon geen letter schrijven vóór hij uitgesproken had.’ Zoo luiden alle tot ons gekomene berigten omtrent dezen buitengewonen man. Zijne heerschappij over de toehoorders was bijna despotiek, en in zijnen toon moet iets gelegen hebben, dat, zoo als men zich uitdrukt, ‘op oor en hart viel, op eene wijze, die zich met geene woorden laat beschrijven.’
De ruimte laat ons intusschen niet toe, hem op deze zijne vroegere loopbaan te volgen. De dag was nu gekomen, die den Virginischen boer in het boek der onsterfelijkheid zou aanschrijven - waarop hij zijne plaats onder de mannen zou innemen, wier gedachtenis den toekomstigen bewoneren van Amerika, als stichters hunner volksgrootheid, eeuwig dierbaar moet zijn. Doch, om zijnen arbeid wêl te beoordeelen, moeten wij eenen rugwaartschen blik werpen op den toestand zijns vaderlands, toen het hem tot zijnen senaat riep. In Maart des jaars 1764 nam het Britsche parlement de voorbereidende besluiten tot de beruchte en ongelukkige wet op het zegelregt. Deze besluiten werden aan het huis der burgers van Virginië door deszelfs kolonie-agent voorgelegd, en het gevolg was een smeekschrift aan den koning, eene memorie aan het hooger-, en eene teregtwijzing aan het lagerhuis. De toon in deze geschriften is ondertusschen tamelijk onderworpen. Zij spreken de taal van lieden, wien het meer te doen was om een onheil af te wenden, dan dat zij zich in staat zouden gevoelen daartegen te worstelen. Doch alle gesmeek was om niet - ingebeelde magt scheen bij de toenmalige Engelsche staatslieden voor regt te gelden; in Januarij 1765 verkreeg de wet op het zegel de koninklijke bekrachtiging, en zou den volgenden November in werking komen. De verkondiging van dit nieuws scheen Amerika in den beginne als te verlammen. De vreesachtigen gaven zich der vertwijfelinge over, en zelfs de onverschrokkensten schenen tegenstand als iets te beschouwen, waaraan niet te denken viel. De geringe bevolking der koloniën was reeds een onoverkomelijke hinderpaal; en dat dit de meening zelfs der wijsste en stoutste republikeinen was, blijkt uit franklin's boodschap, die hij omstreeks dezen tijd aan ingersoll, bij zijne terugkeering naar
Amerika, medegaf: ‘Ga naar huis, en zeg uwen landslieden, dat zij zoo spoedig mogelijk
| |
| |
kinderen telen.’ Ja zelfs den koenstberadenen scheen er geene keus te zijn, dan tusschen den dood en de slavernij.
In dezen hagchelijken stand der zaken werd henry tot medelid der Virginische koloniale wetgeving, voor het graafschap Louize, geroepen. Dit geschiedde in Mei 1765. Het eerste onderwerp, waarover hij sprak, was de invoering eens onnoodigen arbeids ter gunste van zekere personen, welke hij, in weerwil der zaamgespannene aristocratie, verijdelde. Dit bragt hem natuurlijk bij alle diegenen, welke gewoon waren zichzelven als onbepaalde heerschers in de kolonie te beschouwen, in algemeenen haat, en bezorgde hem eene menigte schimpnamen van volksleider, schreeuwer en onruststoker. Doch van de andere zijde prees hem het volk als zijnen verdediger, en gevoelde in de zegepraal eens mans, uit hun midden ontsprongen, zichzelve verheven. Men had echter bij zijne keuze ten oogmerk gehad, dat hij zich tegen de zegelwet zou verzetten; maar hieromtrent bewaarde hij verscheidene dagen lang het zwijgen, waarschijnlijk in de hoop, dat een of ander man van gewigt en ondervinding hem zou voorgaan. Dan, toen hij tot binnen drie dagen vóór het sluiten der zitting te vergeefs gewacht had, trad hij eindelijk met zijne wereldberoemde besluiten op. Het waren er vijf. In dezelve werden de koning van Grootbrittanje en de beide huizen van het parlement beschnldigd van tirannij en despotismus. In het laatste inzonderheid, waarop de volgende kampstrijd eigenlijk werd gegrond, verklaarde hij, dat niemand, behalve de wetgevende vergadering der kolonie, het regt had, derzelve belastingen op te leggen. De volgende korte, maar belangrijke beschrijving der stoute poging is van den heer jefferson: ‘De heer henry stelde deze besluiten na elkander voor, en de heer johnson ondersteunde ze. Tegen hen verzetteden zich alle de oude leden des huizes, wier invloed tot hiertoe altijd beslist had. Maar stroomen der heerlijke welsprekendheid van
henry, door johnson's grondige redenen ondersteund, kregen de overhand. Het laatste en stoutste besluit, echter, ging slechts met ééne stem door. De debatten daarover waren ten uiterste hevig. Ik was destijds nog student, en stond, den geheelen tijd door, aan de deur tusschen de kamer en het voorvertrek; en ik herinner mij nog zeer wel, dat, nadat het getal der stemmen door den president bekend gemaakt was, peyton randolph, de koninklijke fiskaal, bij mij
| |
| |
voorbijging, en zeide: “Bij God! ik had voor eene eenige stem 500 guinjes willen geven; want ééne stem had het huis verdeeld, en de president zou de besluiten verworpen hebben.” De heer henry verliet de stad dien eigen avond.’
Het is opmerkenswaardig. dat hij deze besluiten te voren slechts aan twee menschen vertoond had. Zij werden terstond door alle de vergaderingen der overige koloniën aangenomen, en verbreidden de vrijheidsvlam over het geheele vaste land. Bij zijnen dood vond men, onder zijne papieren, een verzegeld afschrift van deze besluiten, op welks rugzijde hij met eenvoudige, bescheidene woorden de geschiedenis van derzelver ontstaan en aanneming verhaalt, en de eindelijke bevrijding des lands als derzelver gevolg erkent. ‘Of dit,’ dus eindigt hij, ‘tot zegen of vloek gedijen zal, zal van het gebruik afhangen, dat ons volk van de gaven maakt, welke God ons geschonken heeft. Is het wijs, zoo zal het groot en gelukkig; doch is het het tegendeel, dan zal het ongelukkig zijn. Regtschapenheid alleen kan het als natie verheffen. Lezer, wie gij ook zijt, bedenk dit, en, in uwen kring, beoefen de deugd en bevorder die bij anderen! - P. henry.’ Van de merkwaardige debatten is ons, helaas! niets overgebleven, dan wat het gerucht bewaarde. Doch de volgende anekdote, door een lid der vergadering verteld, mag als bewijs verstrekken der zonderlinge tegenwoordigheid van geest, welke men in henry heeft geroemd. Midden in de woede en den storm zijner beschuldigingen tegen Grootbrittanje viel hij uit: ‘Cesar had zijnen brutus - karel I zijnen cromwell - en george III -’ (‘Verraad!’ riep de president. ‘Verraad, verraad!’ weêrkaatste het uit alle deelen der zaal.) ‘Ja,’ zeide henry, zonder een oogenblik te aarzelen of te verbleeken, en terwijl hij een' gloeijenden blik op den president wierp, ‘en george III - mag er een voorbeeld aan nemen. Indien dit hoogverraad is, doe dan wat gij wilt.’ Zulk een
voorval overtuigt op ééns; doch, om hem regt te schatten, moet men zich in henry's omstandigheden verplaatsen: alleen in eene vergadering, van welke een derde gedeelte zijne gezworene vijanden waren, en op eenen tijd, toen de evenaar tusschen slavernij en vrijheid zweefde. De uitwerking was elektriek - ieder oogenblik won zij in kracht, en eindelijk, toen November naderde, wanneer het zegelregt in werking zou ko- | |
| |
men, had Engeland even zoo wel mogen beproeven, den Niagara-stroom met eene kinderhand terug te dringen!
(Het vervolg hierna.) |
|