Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Egyptische Dierenriemen.De ringvormige Dierenriem van Denderah is een hemelsplein van acht vierkante voeten oppervlakte bij één' voet dikte, vervaardigd van zandsteen uit de bergen in Opper-Egypte. De Generaal desaix ontdekte het eerst dit gedenkstuk; en de Geleerden, die hem op dezen togt vergezelden, maakten er eene afteekening van. Deze Dierenriem was uitgehouwen aan de zoldering van eene der zalen van den grooten tempel van Denderah. Deze zaal, welker muren met verheven beeldschrift (hieroglyphen) bezet zijn, schijnt tot offeranden bestemd geweest zijn. Aan het wijs beleid en de zorg van den Heer lelorrain is Frankrijk het bezit van dit gedenkstuk verschuldigd. Er bestaat in denzelfden tempel van Denderah nog een andere Dierenriem; deze is regthoe- | |
[pagina 665]
| |
kig; de teekens zijn in dezelfde orde als in dezen; over dezen laatsten heeft de Heer dupuis eene verhandeling in het licht gegeven. In de stad Esnea bevinden zich, behalve deze, nog twee regthoekige Dierenriemen, de eene in den grooten en de andere in den kleinen tempel; de laatste is echter bijna geheel door den tijd vernield. Deze gedenkstukken blijken uit een veel vroeger tijdperk te zijn, dan de Dierenriemen van Denderah en alle de sterrekundige bas-reliefs van Theben, omdat de Maagd het eerste teeken op dezelven is. De ringvormige Dierenriem van Denderah bestaat uit eenen cirkel vol sterrekundige beelden, welke gedragen wordt door acht gedaanten van menschen, hebbende den kop van een' sperwer; deze gedaanten zijn geplaatst op de vier hoofdpunten, in knielende houding. Ook ziet men op de hoeken vier staande vrouwebeelden, die insgelijks den Dierenriem ondersteunen. De cirkel is omgeven door eenen ring van beeldschrift, welke door genoemde gedaanten is afgebroken. Andere banden met beeldschrift loopen langs de beenen van iedere vrouwelijke figuur nederwaarts. De eerste rij der figuren van het middelvak ligt geregeld in eenen band, die ringvormig om een middelpunt loopt. Alle deze figuren hebben dezelfde hoogte; en de rigting van ieder derzelven loopt naar het middelpunt van het beeldwerk, waar zich de beeldtenis van eenen Vos bevindt. Onder alle deze beelden onderscheidt men de twaalf teekenen des Dierenriems, op eene soort van spiraallijn geplaatst; deze spiraal loopt slechts eenmaal om. De Leeuw, die het eerste teeken is, staat aan het verst afgelegene einde van het middelpunt; terwijl de Kreeft dat gedeelte bekleedt, dat het naast bij hetzelve gelegen is. | |
Teekenen van den Dierenriem.1. De leeuw wordt in de Egyptische Dierenriemen staande afgebeeld; hij treedt op eene Slang, die de wa- | |
[pagina 666]
| |
terslang is van onze sterrenbeelden. De waterslang was het beeld van den Nijl, omdat het hoofd van dit sterrenbeeld gezien werd, als het water van dezen vloed begon te wassen. Ook ziet men eene Raaf op den staart van de Slang, wijzende door de zwarte kleur harer veren de kleur aan, die het land van Egypte heeft, wanneer de Nijl weder binnen zijne oevers treedt. In de Dierenriemen van Esnea is geene Raaf, omdat deze gedenkstukken niet van hetzelfde tijdperk zijn als die van Denderah. Tusschen den Leeuw en de Raaf is een vrouwebeeld, wat men op alle Egyptische Dierenriemen vindt, en hetwelk overeenkomt met het gesternte van den beker. Dit sterrenbeeld, bekend onder den naam van den beker van mastusius, ziet op de offerande eener jonge maagd, ten tijde der overstrooming des Nijls. Men ziet tevens, in den ringvormigen Dierenriem van Denderah, onder het beeld van den Leeuw, eene vrouw, welke in iedere hand eene vaas houdt, hetwelk almede de overstrooming van den Nijl aanwijst. De Leeuw werd toegewijd aan osiris, uit hoofde van de kracht, welke de Zon bezat, ten tijde dat zij zich in dit sterrenbeeld onthield. De Heer visconti denkt, dat de Leeuw het eerste der dalende teekens is, en dat hij het begin des jaars en den zonnestand aanwees. 2. De maagd volgt den Leeuw op; zij draagt eene koornaar, om den tijd des oogsts aan te wijzen, die alsdan plaats had. Dit beeld, hetwelk men ook isis en ceres noemt, is nagenoeg gelijk in de onderscheidene Egyptische Dierenriemen. Men ziet eene gedaante met hoornen de Maagd vergezellen; en dit is het sterrenbeeld van den Wagenmenner, hetwelk men ook nog bestuurder en voedstervader van horus noemt. Onder de Maagd ziet men onder de figuren van dezen cirkelvormigen Dierenriem eene zittende vrouw, dragende een kind, hetwelk isis met horus beduidt. Verder bemerkt men nog eenen man met hoornen, houdende een werktuig, tot den akkerbouw betrekkelijk, zijnde eene zeissen; dit is almede de Wagenmenner, of althans een gedeelte van dit sterrenbeeld. | |
[pagina 667]
| |
De Maagd was aan isis toegewijd; de Sphynx, bestaande uit eenen Leeuw en eene Maagd, werd gebezigd om de overstrooming des Nijls aan te duiden. ‘Het is verkeerd,’ zegt de Heer de lalande, ‘dat de Grieken der Maagd eene koornaar in de hand gegeven hebben, ter aanwijzing van den tijd des oogsts.’ Mij schijnt echter zijn gevoelen zeer gewaagd, omdat men op alle Egyptische gedenkstukken de Maagd op gelijke wijze vindt afgebeeld. 3. De weegschaal. Men ziet in de nabijheid der Weegschaal eenen cirkel, in wiens midden eene vrouwelijke gedaante is geplaatst, die, volgens dupuis, venus, of de planeet van dien naam, aanwijst. Men ziet ook nog boven dezen cirkel twee andere kleine figuren. De Weegschaal wordt op alle Egyptische Dierenriemen aangetroffen; zij wordt echter op dien in den kleinen tempel van Esnea niet meer gevonden, dewijl zij met een gedeelte der zoldering afgevallen is. Zij wees de gelijkheid der dagen en nachten aan, welke de nachtevening voortbrengt. Men vindt in den cirkelvormigen Dierenriem eenen rustenden Leeuw, de voorpooten geplaatst hebbende op een vierkant vak, met water gevuld: dit was de Zeeleeuw; welk sterrenbeeld opkomt, als de Weegschaal ondergaat. Men vindt achter dezen Zeeleeuw een cynocephalus, dragende een versiersel op het hoofd, hetwelk een Egyptisch sterrenbeeld is, den Grieken onbekend. Volgens horus apollo was dit het schriftteeken, om het opgaan der maan aan te wijzen. 4. De schorpioen. Deze is geplaatst onmiddellijk tusschen de Weegschaal en den Schutter. In de Egyptische Dierenriemen heeft de Schorpioen zijn hoofd gekeerd naar de Weegschaal, of naar het westen. In den regthoekigen Dierenriem van Denderah, niet in dezen, ziet men bij den Schorpioen, en op den dissel eener soort van Egyptische kar, eenen Vos; het is die, van welken firmicus gewaagt. Theon zegt ons, dat de Vos een gedeelte uitmaakt van den dissel in het sterrenbeeld van den Wa- | |
[pagina 668]
| |
gen; dit gesternte moet bijgevolg nabij de Pool geweest zijn. De Schorpioen behoorde aan typhon. De ziekten, die gedurende den teruggang der Zon bespeurd werden, duidde men aan door den Schorpioen, die zijnen angel en zijn vergift medevoerde. 5. De schutter wordt in de vier Egyptische Dierenriemen voorgesteld onder het beeld eens Centaurs met twee aangezigten; in die van Denderah heeft hij bovendien nog vleugels. Sommige Schrijvers meenen, dat de Schutter de jagt zou aanduiden, welke de ouden maakten op wilde beesten, bij het vallen der bladeren. 6. De steenbok heeft in de Egyptische gedenkstukken den kop van eene geit met hoornen, maar voeten van een hert, en den staart van een' visch. Hij was aan pan of mendes toegewijd. Macrobius zegt van de geit, dat hare manier van weiden is om altijd te klimmen en de hoogten in te nemen; even zoo begint de Zon, in den Steenbok gekomen, haar laagste punt te verlaten en telkens te klimmen. 7. De waterman wordt in de Egyptische Dierenriemen voorgesteld door eenen man, dragende twee watervaten, waaruit water loopt. Die in den kleinen tempel van Esnea draagt echter slechts één vat. In den ringvormigen Dierenriem is aan de voeten van den Waterman een visch, om het uitstortend water op te drinken; en dit is de Zuidelijke Visch. Onder den Waterman ziet men acht geknielde figuren, welker handen op den rug gebonden zijn. Boven dezelve is een Offeraar en een slagtoffer zonder hoofd. Plutarchus verhaalt, dat men in de maand, die met dit teeken overeenkwam, in plegtigen optogt naar de zee ging, om aldaar water te scheppen, en dat men zich aldus verblijdde, osiris te hebben gevonden. Pluche denkt, dat de Waterman blijkbare overeenkomst heeft met de najaarsregens. 8. De visschen zijn in den ringvormigen Dierenriem en in de gedenkstukken van Esnea met elkander verbon- | |
[pagina 669]
| |
den. In die van Denderah ziet men echter tusschen de Visschen een parallelogram, in hetwelk water afgebeeld is. Bij deze Visschen is, in den ringvormigen, een man geplaatst, die een varken houdt; hetwelk het sterrenbeeld van den Zwijnenhoeder is. Onder de Visschen is nog eene menschelijke gedaante, die eene kooi draagt, waarboven een vogel. Niet één eenig sterrekundig beeldwerk vertoont iets dergelijks. Het teeken der Visschen was aan nephtis, Godin der zee, toegewijd. De Visschen, te zamen verbonden of met het snoer gevangen, wezen de vischvangst aan, die bij het naderen der lente het uitstekendst is. 9. De ram vertoont zich in de Egyptische Dierenriemen als liggende en achterwaarts ziende; behalve in den regthoekigen van Denderah, waar hij den kop voorwaarts strekt. Boven den Ram ziet men twee dieren met de ruggen tegen elkander, de Geit en de Hond, en nog nader bij het middelpunt eenen vogel, die de zinnebeeldige Sperwer is, en die, volgens clemens van alexandrië, de nachtevening der lente aanwees. De Ram was aan jupiter ammon, die het opzigt over deze nachtevening had, gewijd. Plutarchus verhaalt, dat de Egyptenaars de opgaande Zon plagten voor te stellen onder het beeld van een kind, zittende op een lotus; en men ziet inderdaad dit zinnebeeld onder den Ram. 10. De stier vertoont zich in den ringvormigen Dierenriem en op de gedenkstukken van Esnea als hollende en terugziende; in den regthoekigen van Denderah, echter, is hij in eene dreigende houding, en draagt eenen cirkel op den rug. Volgens de fabel, gaf de Stier het bestaan aan orion; waarbij men moet aanmerken, dat orion in het opgaan den Stier volgt, terwijl deze laatste ondergaat, wanneer de Schorpioen opkomt. Sommigen beschouwen hem als den Stier van pasiphaë, eene der Pleïaden (zevengesternte), de moeder van den minotaurus. Men verhaalt ook, dat de Stier europa verraste, en haar uit den tempel van esculapius | |
[pagina 670]
| |
ontvoerde. Wanneer de Stier zijne hoornen naar boven gekeerd had, wees deze rigting het begin der maand aan, in welke de Maan, na haren zamenstand, zich voor de eerste maal liet zien. Wanneer, daarentegen, de Stier zijne hoornen naar beneden gekeerd had, dan wees hij daarmede het einde der maand aan. - De Stier vertegenwoordigde den God apis, en wees het akkerwerk aan. 11. De tweelingen worden in de vier bekende Egyptische Dierenriemen voorgesteld door eenen man en eene vrouw, welke de Arabieren de echtgenooten noemen. In de beide van Denderah houden zij elkander bij de hand vast. De Tweelingen vertegenwoordigden twee Godheden, horus en harpocrates, die men in Egypte nimmer van elkander afzonderde. Het schijnt, of men hierdoor het zinnebeeld der vriendschap aan den hemel heeft willen plaatsen. 12. De kreeft staat in den ringvormigen Dierenriem op denzelfden cirkelstraal als de Leeuw. Hij heeft in alle Egyptische afbeeldsels vele overeenkomst met de krab of zeekreeft. In den ringvormigen staan onder de Kreeft negen Sterren, overeenkomstig het getal der negen Zanggodinnen; hetwelk het sterrenbeeld van den Dolfijn is. Het is bekend, dat de Kreeft ondergaat, wanneer de Dolfijn opkomt. In de nabijheid van den Kreeft en van den Vos bemerkt men eene groote denkbeeldige figuur, houdende in de hand eene soort van kort slagzwaard. Dit beeld van typhon komt overeen met het sterrenbeeld van den Grooten Beer. De Kreeft was aan anubis toegeheiligd. Dupuis zegt, dat, wanneer de Zon in dit teeken gekomen was, zij alsdan omtrent in het toppunt van Denderah stond. Dezelfde Schrijver merkt aan, dat, in den regthoekigen Dierenriem van Denderah, men hier ter plaatse eene soort van piramide ontdekt, die, volgens hem, de hoogte der Zon zou aanwijzen. De Kreeft is een dier, hetwelk bij zijnen gang zich | |
[pagina 671]
| |
schuins achterwaarts beweegt; even zoo begint ook de Zon, in dit teeken gekomen, te dalen en terug te gaan. | |
Grieksche os Romeinsche Dierenriemen.De oudste en geloofwaardigste derzelven is die van Palmyra. De teekens, in eenen cirkel geplaatst, loopen in eene tegenovergestelde rigting met de bekende orde. Dit gedenkstuk telt ten minste 1500 jaren, en is afkomstig uit de regering van diocletianus. De voornaamste bijzonderheden, waarin de Egyptische Dierenriemen van die der Grieken verschillen, bestaan daarin, dat in die der laatsten de Maagd vleugelen, de Schutter slechts één gezigt, en de Waterman slechts één vat heeft; dat de Stier aldaar in eene liggende houding is, en de Kreeft niet, zoo als in de Egyptische, door den Schaalbijter wordt voorgesteld. | |
Indiaansche Dierenriemen.Door den Heer john call is in eenen tempel in Indië een Dierenriem gevonden, welks oudheid niet kan bepaald worden. De teekens op denzelven zijn vier aan vier op de zijden van eenen vierhoek geplaatst. Twee kinderen, die elkander omhelzen, verbeelden de Tweelingen. De Stier heeft een' bult op den rug. De Ram is gelijk aan dien der Egyptenaren. De Visschen komen overeen met die der Grieken. De Waterman stort het water uit een groot vat. De Steenbok heeft eenen omgebogen' staart, even als op de Grieksche Dierenriemen. De Schutter, de Schorpioen en de Weegschaal zijn gelijk aan die der Egyptenaren. De Maagd is gelijk aan die der Grieken, en de Leeuw verschilt niet van den Egyptischen. | |
Arabische Dierenriemen.De Arabieren hebben lompe, doch zeer merkwaardige, sterrekundige gedenkstukken voortgebragt. De koperen hemelkloot te Dresden bewijst, dat dit volk uitgestrekte sterrekundige kennis bezat. Tot hiertoe is het | |
[pagina 672]
| |
onmogelijk geweest, het tijdvak te bepalen, tot hetwelk deze gedenkstukken behooren. | |
Gottische Dierenriemen.Men vindt op verscheidene Gottische gedenkstukken Dierenriemen afgebeeld; in de kerk van Notre Dame te Parijs bevinden er zich twee, die zeer opmerkenswaardig zijn. De teekens zijn in de gewone orde geplaatst; maar de Leeuw staat op de plaats van den Kreeft, en een Beeldhouwer bekleedt die der Maagd. Men kan met geene zekerheid beslissen, of de figuren, die de teekens omringen, sterrenbeelden zijn, dan of dezelve werkzaamheden, tot den veldbouw betrekkelijk, voorstellen. De beelden der twaalf Teekens hebben geene de minste overeenkomst met die der Grieksche of Egyptische Dierenriemen; slechts de vrouw, die de weegschaal houdt, herinnert ons aan die op den grooten Dierenriem te Esnea; en de Maagd, het Kind jezus dragende, heeft eenige overeenkomst met de beelden van isis en horus op den ringvormigen Dierenriem. Er bestaat ook een Dierenriem in de roos op de geschilderde glazen boven het orgel in de kerk van Notre Dame. Deze Dierenriemen zijn uit de twaalfde eeuw afkomstig. Men ziet in het voorportaal van de kerk van St. Denis ook eenen Dierenriem. De Waterman is in de laagte ter linkerzijde geplaatst; de Steenbok aan de regterzijde; de Visschen boven den Waterman, zoo ook de Ram en de Stier; de Schutter, de Schorpioen, de Weegschaal en de Tweelingen staan boven den Steenbok; de Leeuw, de Kreeft en de Maagd zijn vernietigd geworden. De hoofdkerken van Chartres en Amiens bevatten insgelijks Dierenriemen. Men vindt die desgelijks te Straatsburg, te Issoire, te Souvigny, en op vele andere godsdienstige gedenkstukken der Gottische bouwkunst meer. | |
[pagina 673]
| |
Oudheid van den Dierenriem van Denderah.Om de oudheid van den Dierenriem van Denderah te onderzoeken, moet men een juist denkbeeld hebben van den teruggang der nachteveningen. Men noemt teruggang der nachteveningen het uitwerksel van de aantrekking, die de Zon en de Maan op de Aarde uitoefenen. Deze dubbele aantrekking veroorzaakt, dat de nachtevening ieder jaar vijftig seconden vroeger plaats heeft dan in het vorige jaar, en dat de Aarde in tweeënzeventig jaren éénen graad voortrukt. Volgens dit natuurverschijnsel is het niet moeijelijk te begrijpen, dat, indien de Dierenriem van Denderah gemaakt was, toen de nachtevening der lente in den eersten graad van den Ram stond, deze hemelkaart slechts tweeduizend eenhonderd-en-zestig jaar oud konde wezen, omdat de nachtevening thans plaats heeft in het teeken der Visschen, dat is te zeggen dertig graden vroeger. De Heer dupuis beschouwt de Egyptenaars als de uitvinders van den Dierenriem. De verrigtingen van den landbouw, en de tijdperken der overstroomingen, die er op afgebeeld zijn, kunnen alleen aan hunnen grond eigen zijn. Deze figuren, zegt hij, konden hun slechts dàn aantoonen, wat er iedere maand aan den hemel en op de aarde voorviel, wanneer, in den zomer-zonnestand, de Zon in het teeken van den Steenbok was. Volgens dezen Schrijver, zou de zonnestand meer dan zeven teekens achteruit zijn gegaan, namelijk van den Steenbok tot in den Stier; waaruit zou voortvloeijen, dat de oorspronkelijke Dierenriem vijftienduizend eenhonderd-en-twintig jaar oud zoude zijn. De Heer visconti denkt daarentegen, dat de Dierenriem van Denderah niet het werk der Egyptenaren, maar der Grieken is. Hij beroept zich op de opschriften, die men in den tempel ziet, en die, volgens hem, de namen van augustus of tiberius bevatten; hetgeen hem gelegenheid geeft om te zeggen, dat dit gedenkstuk uit den tijd van augustus is. Het teeken van de Weegschaal schijnt zijn gevoelen te ondersteunen. Men weet toch, dat sommige Geleerden van meening zijn, dat dit teeken uitgedacht zij door de vleijers van augustus. Maar zeker is het, dat hipparchus, vele eeuwen vóór augustus, reeds over de Weegschaal spreekt. Zoroaster beschouwt dezelve als een der teekens van den Dierenriem. Men vindt haar wijders | |
[pagina 674]
| |
op alle sterrekundige gedenkstukken in Egypte en Indië afgebeeld. De Heer biot heeft, den 16den Julij 1822, in de Akademie der Wetenschappen, een verslag voorgelezen over den Dierenriem van Denderah. Hij heeft eerstelijk trachten te ontdekken, op welke wijze de figuren van den Dierenriem op een vlak waren overgebragt. Zoo men zich, namelijk, voorstelt, dat een vlak op een punt van den hemelkloot geplaatst zij, en men uit dat punt, als Pool, middaglijnen trekt, en de beelden daarvan op dit vlak overbrengt, zoo zullen dit regte lijnen worden, uit het middelpunt getrokken, die in hare tusschenruimten de teekens van de spheer zullen bevatten, op dezelfde wijze als die op den hemelkloot geplaatst zijn. De Heer biot, dezelfde bewerking met onzen hemelkloot verrigt hebbende, verkreeg een hemelsplein, gelijk aan dat van Denderah. Het volgt uit de berekeningen van den Heer biot, dat de Dierenriem van Denderah den staat van den hemel vertoont, zoo als hij moet geweest zijn 716 jaren vóór de Christelijke tijdrekening. De Heer halma, die een uitvoerig werk heeft uitgegeven over de sterrekundige gedenkstukken in Egypte, brengt deszelfs ouderdom tot de 15de eeuw vóór de Christelijke jaartelling. Volgens den Heer remi raige, begon het zonnejaar, ten tijde der oprigting van den Dierenriem, met den zomerzonnestand, omdat Epifi, of de Steenbok, zeer duidelijk de verschijnselen van dezen zonnestand en het begin van het jaar, en Payni, of de Schutter, het einde van hetzelve aanwijst. Volgens dezen Schrijver stijgt de oudheid van den Dierenriem, en de kunde, die bij deszelfs vervaardiging voorondersteld wordt, tot vijftienduizend jaren, omdat dezelve uitgevonden is eenen tijd, waarin Epifi, of de Steenbok, overeenkwam met het grootste gedeelte der maand Julij, en met den zomer-zonnestand begon; Messori, de Waterman, of wel de maand Augustus, met den grootsten aanwas van den Nijl; Thoth, de Visschen, of September, met de overstrooming van Egypte; Faofi, de Ram, of October, met de nachtevening van den herfst, een tijd, waarin de dagen beginnen te korten, en waarin de kudden weder naar de weide gaan; Athyr, de Stier, of November, met den landbouw; Chyak, de Tweelingen, of December, met de uitspruiting der granen; Tybi, de Kreeft, of Januarij, met den winter- | |
[pagina 675]
| |
zonnestand; Mechir, de Leeuw, of Februarij, met den tijd, waarin de aarde met vruchten beladen is; Famenoth, de Maagd, of Maart, met den oogst; Farmouthi, de Weegschaal, of April, met de nachtevening der lente; Pachon, de Schorpioen, of Mei, met de vergiftige dieren en de ziekten, Payni, de Schutter, of Junij, met het einde des jaars. Volgens denzelsden Schrijver, kenden de Egyptenaars den teruggang der nachteveningen reeds vóór zesduizend jaar, wijl de voornoemde Dierenriem ons den zomer-zonnestand in den Steenbok vertoont, die van Esnea in de Maagd, en die van Denderah in den Leeuw. Men moet hieruit besluiten, dat de Egyptenaren door verschillende teekens den voortgang der zonnestanden hebben aangewezen: want, zoo hun de teruggang der nachteveningen onbekend ware geweest, zouden zij het begin des jaars altijd in hetzelfde teeken hebben gesteld. Men ziet, dat het gevoelen van den Heer remi raige overeenkomt met dat van den Heer dupuis over den te voren genoemden oorspronkelijken Dierenriem. Met betrekking tot den Dierenriem van Denderah, kent de Heer dupuis hem geene hoogere oudheid dan 3400 jaren toe. De Heer st. martin, lid van het Instituut, tracht, in zijn berigt over den Dierenriem van Denderah, te bewijzen, dat dit gedenkstuk niet ouder dan 2700 jaar, en niet jonger dan 2400 jaar kan zijn. Het verschil der gevoelens bewijst, dat men niets met zekerheid weet. Het is moeijelijk, ja misschien onmogelijk, het juiste tijdperk te bepalen, waarin dezelve vervaardigd werd. Wij kennen bijna niets van het beeldschrift, en men kan alzoo de oudheid van dit gedenkstuk slechts op onzekere daadzaken gronden. Ééne zaak, echter, is er, waarin bijkans alle Geleerden overeenstemmen; namelijk, dat de Dierenriem van Denderah door de Egyptenaren vóór de Christelijke jaartelling vervaardigd werd. Men weet, dat de Egyptenaren zeer uitgebreide sterrekundige kennis bezaten; zij hadden, volgens den Heer de lalande, het eerste denkbeeld van de beweging der Aarde, of van het stelsel van copernicus, hetwelk aristarchus vervolgens in Griekenland bekend maakte, als ook van de veelheid der Werelden. Proclus heeft ons verzen bewaard, waarin men bespeurt, dat de Schrijver der Orphische zangen menschen en steden in de Maan plaatste. De Pytha- | |
[pagina 676]
| |
goristen onderwezen hetzelfde; want men weet, dat pythagoras zijne geheele kunde aan Egypte verschuldigd was. De Egyptenaren waren niet onbekend met het op- en ondergaan der sterren in verschillende tijden des jaars; zij hadden ook tafelen ontworpen, hetgeen schijnt te blijken uit eene plaats bij diodorus van sicilië, waar hij spreekt over het graf van osimandias, Koning van Heliopolis. Men zag er eenen gouden cirkel, ter lengte van 365 ellebogen; op ieder derzelven zag men eenen dag van het jaar, met het op- en ondergaan van iedere ster. Deze cirkel werd bij de verovering van Egypte onder de regering van cambyses, Koning der Perzen, weggevoerd. Merkwaardig is ook de gesteldheid der Piramiden. De Heer chazelles, in 1694 door de Akademie der Wetenschappen naar de Levant gezonden, om aldaar sterrekundige waarnemingen te doen, berigtte, dat de Piramiden, die nog bestaan, zoodanig geplaatst waren, dat de vier zijden derzelven juist naar de vier streken der Wereld gekeerd waren. De Egyptenaren voorzeiden de Eclipsen; en het is volgens hen, dat thales diegene voorzeide, die de legers der Lydiërs en Meders scheidde, 585 jaren vóór christus geboorte. Egypte is de bakermat der kunsten en wetenschappen, en alle volken zijn, volgens plato, aan hetzelve het letterschrift verschuldigd. Naardien het bewezen is, dat de Egyptenaren eene uitgebreide kennis der sterrekunde bezaten, dat hunne kronijken, volgens herodotus, zich in de duisterheid der eeuwen als verliezen, en dat bijna alle Grieksche wijsgeeren aan het vernuft van dit vermaarde volk hulde hebben toegebragt, mogen wij besluiten, dat de Dierenriem van Denderah het werk der Egyptenaren kan geweest zijn, even als de andere gedenkstukken, welke men in die gewesten bewondert, en dat, naar den teruggang der nachteveningen te oordeelen, dezelve van lang vóór de Christelijke jaartelling moet afkomstig zijn. | |
[pagina t.o. 676]
| |
Dierenriem van Denderah.
|
|