| |
Kort overzigt van de geschiedenis der vrije gemeenebesten in Lombardije gedurende de middeleeuwen.
(Vervolg en slot van bl. 573.)
II. Na aldus de opkomst der gemeenebesten kortelijk vertoond te hebben, gaan wij over tot de beschouwing van het tijdvak, waarin zij, in het volle genot hunner onafhankelijkheid, den hoogsten trap van bloei bereikten.
| |
| |
Wij zullen hen gedurende een tijdvak van bijkans honderd jaren (1152-1250) met moed en geluk zien strijden voor het behoud van hunne vrijheid, en de aanvallen van twee magtige keizers, Frederik Barbarossa en zijn' kleinzoon Frederik II, met eene onbezwekene standvastigheid afslaan.
Frederik Barbarossa, hertog van Zwaben en neef van den vorigen keizer Koenraad III, had ter naauwernood den keizerlijken troon beklommen (1152), toen hij zijne eergierige blikken reeds naar Italië wendde. Hij was geenszins gezind, om, op het voetspoor zijner voorgangers, Lotharius en Koenraad III, de onafhankelijkheid der Lombardijsche steden te erkennen. Vervuld met de overdrevenste en ongerijmdste denkbeelden aangaande zijne keizerlijke regten, geloofde hij, of gaf hij ten minste voor van te gelooven, dat hij, als opvolger van Augustus, de erfgenaam was van al de rijken van Europa. Hij beschouwde de vrijheid van Lombardije als het werk van oproerlingen, die hiervoor strengelijk verdienden gestraft te worden, en Milaan was bestemd om tot een toonbeeld van zijne onverzoenlijke wraakzucht te dienen. Door de burgers van het verwoeste Lodi om hulp aangezocht, hield hij te Roncaglia eene rijksvergadering, en leende hij het oor aan de inblazingen van Milaans oude vijanden, Pavia en Cremona, die vurig verlangden om den strijd onder keizerlijke bescherming te hervatten. De eerste slag trof de Milanesche bondgenooten, Tortona, Brescia en Crema; Tortona werd geheelenal afgebrand, maar herrees uit hare puinhoopen bij het vertrek van het keizerlijk leger, en op hetzelfde oogenblik werden Lodi's burgers weder uit hunne nieuwe woningen verdreven. Een nieuw leger verscheen, niet lang hierna, voor de poorten van Milaan, en hongersnood dwong de burgers tot de overgave. Men hield eene tweede rijksvergadering te Roncaglia, en bisschoppen, edellieden en regtsgeleerden wedijverden onderling in het opvijzelen van 's keizers oppergezag. De koninklijke regten wist men op zulk eene wijze te bepalen, dat de steden en bijzondere heeren het regt van geld te slaan en tollen en belastingen te heffen verloren: voor eene somme gelds konden zij deze regten behouden; maar
| |
| |
het regt van oorlog te voeren werd aan de steden ontnomen. De allergewigtigste verandering was de instelling van een' nieuwen overheidspersoon, onder den naam van Podestá, die eerst met de Consuls het regt bediende, en vervolgens de plaats van deze ambtenaren innam. De Milanezen, onwillig om zulke verregaande onregtvaardigheden te dulden, hernieuwden weldra den strijd, maar met nog droeviger uitslag dan de eerste maal. Milaan moest weder voor de keizerlijke overmagt bukken; en de overwinnaar gelastte, deze aloude hoofdstad te verdelgen. De burgers moesten hunne woningen verlaten; het leger bezette de ledige straten; de burgers van Pavia en Cremona, van Lodi en Como werden uitgekozen, om hunne ingewortelde wraakzucht aan de aangewezene kwartieren der stad te koelen; en binnen weinige dagen verhieven zich enkel nog de uitgeplunderde kerken te midden der puinhoopen van het voormalige Milaan. Te gelijk met de verwoesting van Milaan verdween de vrijheid uit Lombardije. De Podestá, altijd een vreemdeling, en meestal zelfs geen Italiaan, trad overal in de plaats der Consuls op, ook in sommige steden, die de keizerlijke zijde gehouden hadden. De Milanezen werden gehuisvest in de dorpen rondom hunne vernietigde hoofdstad. Het volk zuchtte overal onder zware belastingen, en hield niets overig dan zijne vrijheidlievende geaardheid, die niet uitgeroeid kon worden. Deze wachtte slechts op eene gunstige gelegenheid, om met nieuwe krachten los te breken. In stilte vereenigden zich de aan de andere zijde der Etsch gelegene steden, die zich voorheen weinig met de twisten van Lombardije gemoeid hadden, met het voornemen om paal en perk aan de willekeurige maatregelen des keizers te zetten. Zij dwongen hem, Verona's grondgebied te ontruimen, en boden daarop de hand aan hunne landgenooten ten westen der Etsch, om het vermaarde Lombardijsch verbond op te rigten, hetwelk inhield, dat zij elkander gedurende twintig jaren zouden ondersteunen tegen elk, die meer
van hen zou willen vorderen, dan waartoe zij verpligt waren geweest van den tijd van keizer Hendrik af tot aan de eerste komst van Frede- | |
| |
rik in Italië. Hiermede beoogden zij het herstel van hunne verkiesbare overheid, van het regt over vrede en oorlog, en van die winstgevende voorregten, die hun op de rijksvergadering van Roncaglia ontnomen waren. De tijdsomstandigheden begunstigden dit verbond. Frederik, altijd met den paus overhoop liggende, had de bloem der Duitsche ridders in eene vruchtelooze belegering van Rome verloren, en zag zich hierdoor genoodzaakt, achter de Alpen terug te trekken. Nu begon de opstand met het herbouwen van Milaan, en spoedig vertoonde deze stad zich weder in haren vorigen luister. Lodi zelf moest tot het verbond toetreden, en Alexandria werd op den zuideroever der Po gesticht, om de vijandelijke Pavianen en den markies van Montferrat in ontzag te houden. Na verscheidene jaren van afwisselende krijgskans, viel Frederik in het Milanesche, en leed eene volkomene nederlaag bij Legnano (1176). Onder Venetië's bemiddeling sloten nu de steden een' voordeeligen zesjarigen wapenstilstand, die door den vermaarden vrede van Constance achtervolgd werd (1183), waarbij de onafhankelijkheid der Lombardijsche gemeenebesten op een' vasten grondslag bepaald werd. De steden behielden het genot van al de koninklijke regten, zonder dat men noodig keurde, bijzonderlijk te noemen die van oorlog te voeren, vestingen te bouwen, het burgerlijk en lijfstraffelijk regt te bedienen. De benoeming der overheid behoorde aan de burgerij; maar een keizerlijk gezant verleende de investituur. De kosten van 's keizers onderhoud, gedurende zijn verblijf in Italië, bleven, als voorheen, ten laste der steden; en de keizer had het regt, om een' regter van appèl voor de burgerlijke twistgedingen aan te stellen. Het Lombardijsch verbond werd bevestigd, en kon naar genoegen hernieuwd worden; maar om de tien jaren moesten de steden trouw
zweren aan den keizer. Dit regtvaardig verdrag hield, bij eene volkomene zekerheid voor de vrijheid en den bloei der steden, zoo veel in stand van het keizerlijk oppergezag, als door een' vreemden opperheer kon uitgeoefend worden, zonder 's volks regten te benadeelen. De Lombardijers zagen zich uit- | |
| |
genoodigd, om een bondgenootschap van gemeenebesten op te rigten, dat voor geen' vijandelijken aanval zou behoeven te vreezen: maar ingekankerde haat en onverzoenlijke wraakzucht ontluisterden het nationaal karakter; en Italië, beurtelings het slagtoffer van bloedige partijschappen, van verachtelijke dwingelanden en van vreemde aanvallers, viel als eene star uit hare plaats in den hemel. De verdeeldheid, die wij in Lombardije opmerkten, gedurende de oorlogen van Milaan met Frederik Barbarossa, herleefde na den vrede van Constance, en overal koos men partij voor de Gibellijnen of de Guelfen, dat is te zeggen, voor den keizer of voor den paus. Milaan, getrouw aan den haat, dien zij aan de Zwabische keizers gezworen had, bleef het hoofd der Guelfsche faktie, heerschte over Lodi en Pavia, en stond in eene naauwe verbindtenis met Brescia en Piacenza; maar Parma en Cremona hielden 's keizers zijde. De Guelfsche steden bevonden zich in een' onophoudelijken krijg met keizer Frederik II, of liever met hare Gibellijnsche tegenpartij. De gebeurtenissen van dezen oorlog leveren weinig opmerkenswaardigs op; en wij vergenoegen ons met aan te teekenen, dat hij ten gevolge had, dat de afscheiding tusschen Lombardije en het Duitsche rijk al meer en meer bevestigd werd. Koenraad IV, de zoon van Frederik, zag zich, bij den aanvang zijner regering, van alle kanten door een' drom van vijanden besprongen; zoodat hij het geliefkoosd ontwerp zijner voorvaderen, heerschappij over Lombardije, geheel moest laten varen.
Wij zien in dit tijdvak de Lombardijsche steden tot eene volkomene onafhankelijkheid geraken. De vrijheidlievende burgers zegepraalden over twee magtige keizers, die een weifelend gezag uitoefenden over een leger van leenmannen, die slechts gedurende een klein gedeelte des jaars de wapens moesten dragen, en onwillig waren om op eigene kosten langer dan den bepaalden tijd in het veld te blijven. Daarenboven zagen de Duitsche vorsten met vrees en wantrouwen de magt van het Zwabische huis aan, en waren ongeneigd om mede te werken tot vermeerdering van deszelfs invloed over Italië. De vrije
| |
| |
steden genoten de bloeijendste welvaart. Milaan, bij voorbeeld, dat met de prachtigste gebouwen versierd was, bevatte, volgens een' schrijver van dien tijd, 200,000 inwoners, en kon, met haar distrikt, 240,000 man op de been brengen. De moed der stedelingen ontleende eene nieuwe kracht uit het vertrouwen op hunne verdedigingsmiddelen: de wijze, om steden te belegeren en te verdedigen, was nog dezelfde als bij de Romeinen; en zelden viel eene stad in de magt der vijanden, dan door middel van verraad of hongersnood. Het is onnoodig, al de bijzonderheden in den regeringsvorm der steden, gedurende de twaalfde en dertiende eeuwen, na te gaan; het zal voldoende zijn, de kenschetsende trekken hier voor te dragen. Het grafelijk gezag ging over op jaarlijksche Consuls, die nu eens twee, dan weder twaalf in getal waren; zij voerden de legers aan, bedienden het regt, en handhaafden de orde. Een raad van geheimhouding en vertrouwen (della credenza), uit een klein aantal leden bestaande, bestuurde de openbare zaken; maar de algemeene raad besliste over zaken van groot gewigt, over vrede en oorlog, en over de keuze van Consuls of gezanten. Het volk oefende zijn gezag uit in eene volksvergadering of parlement, wanneer er eenige verandering in den regeringsvorm werd voorgedragen. De Podestá, dien wij door Frederik I zagen invoeren, werd na den vrede van Constance hersteld. Het geheele volk, of een zeker getal burgers, koos voor dezen post een' burger van eene adellijke geboorte uit eene naburige stad, die een jaar lang in bediening bleef, maar op nieuws verkozen kon worden. Hij was veldheer, lijfstraffelijk regter, en beschermer der orde. Hij riep, des noods, de hulp der gewapende magt in, om zijne vonnissen tegen aanzienlijke misdadigers ten uitvoer te brengen. Hij genoot eene bepaalde jaarwedde, en vermogt na het einde van zijne bediening de stad niet te verlaten, ten einde zich tegen de klagten over zijn gedrag te kunnen verdedigen. Hij kon
geene inboorlinge huwen, geen' bloedverwant in zijn distrikt laten wonen, in het huis van geen' burger eten of drinken. Zijne magt was in
| |
| |
alle steden niet even groot: in sommige verving hij de Consuls, en voerde het opperbevel over de legers; maar in andere, zoo als in Milaan, strekte zijn gezag zich enkel over het regterlijke uit. Toen het den landädel gelukte, zich door het volk tot de stedelijke ambten te doen verkiezen, begon de regeringsvorm een aristokratisch aanzien te krijgen. Het volk bestreed echter na den vrede van Constance deze aanmatigingen van den adel, en na 1220 geraakten beide partijen openlijk handgemeen en vochten om het oppergezag in Milaan, Piacenza, Modena, Cremona en Bologna. In al deze onlusten kende de woede des overwinnaars geene palen; en dikwijls was een onbeduidende twist tusschen twee aanzienlijke geslachten genoegzaam, om eene geheele stad op den rand van haren ondergang te brengen. Noch de keizers, noch de paussen waren in staat, om de driften der partijen tot bedaren te brengen; en ongelukkig dreef de zucht naar heerschappij hen niet zelden aan, om deze verdeeldheid aan te moedigen, ten einde inmiddels hun gezag te versterken. Maar, hetgeen noch door keizers, noch door paussen kon te weeg gebragt worden, wist een eenvoudige Dominikaner monnik, Giovanni di Vicenza, uit te werken. Hij begon in 1223 te Bologna openlijk de burgers tot het herstellen van den vrede aan te manen, bezocht daarna Padua, Cremona en de omliggende steden, en riep eindelijk in de vlakte van Paquara, op de oevers der Etsch, eene algemeene vergadering zamen, om een' eeuwigdurenden vrede te sluiten. Aldaar verschenen de bewoners van Lombardije, van Romagna, en van de steden der Mark van Ancona. Guelfen en Gibellijnen, edellieden en burgers, vrije stedelingen en leenmannen, rondom hunne Caroccio's gelegerd, vingen van de lippen van dezen welsprekenden redenaar de belofte van een' algemeenen vrede op, en men besloot eenparig, alle vijandschap vaarwel te zeggen. Maar, toen men zag, dat deze apostel des vredes, nog niet voldaan met de wetgever en de scheidsman der Italianen te zijn,
naar het oppergezag haakte, en zich liet uitroepen tot opperheer van Vicenza en Verona, weigerde men meer naar zijne rede- | |
| |
nen te luisteren, en moest hij spoedig plaats maken voor hen, die in de oogen van het volk meer aanspraak schenen te hebben om over hen het gebied te voeren.
III. Het is natuurlijk, dat de tweedragt, die hoe langer hoe meer veld won tusschen de steden, en de burgers van dezelfde stad dikwijls in twee partijen verdeelde, die op de straten slag leverden, de noodlottigste gevolgen voor de vrijheid hebben, en eindelijk derzelver geheele vernietiging veroorzaken moest. Wij zien de Lombardijsche steden langzamerhand, het zij door geweld en list, het zij uit eigene beweging, zich aan de opperheerschappij van een' vorst onderwerpen; en vóór het midden der veertiende eeuw is zelfs de gedachte aan een vrij bestuur in vergetelheid geraakt; van nu af gaan de steden, even als een onbetwistbaar erfgoed, van den vorst op zijne kinderen over. Zonder ons op te houden met de menigvuldige voorvallen op te sommen, die de eene stad vroeger en de andere later van hare vrijheid beroofden, verdient echter de geschiedenis van Milaans onderwerping aan een' opperheer onze bijzondere aandacht, omdat deze stad, in den strijd voor de onafhankelijkheid van Lombardije, zich boven alle andere onderscheidde, en het verhaal van haar noodlot ons duidelijk zal aantoonen, door welke middelen het aan listige overweldigers gelukte, het oppergezag te bemagtigen. Niet lang na den dood van Frederik verloor Milaan hare vrijheid. De verdeeldheid tusschen de edellieden, met den aartsbisschop Fra Leon Perego aan het hoofd, en de burgers, onder den edelman Martin della Torre, was tot zulk eene hoogte gekomen, dat zij in 1257 een' openbaren krijg veroorzaakte, die met de zegepraal der volkspartij en de verheffing van Martin della Torre tot opperhoofd en heer (capitano e signore) eindigde. Vijf leden van dit geslacht regeerden achtereenvolgend; en, niettegenstaande het volk hen tot deze waardigheid verkoor, erkende men echrer ingewikkeld een zeker erfelijk regt. Twintig jaren later geraakte het geslacht der Visconti's aan het opperbestuur, en Matteo Visconti matigde zich in 1313 een
| |
| |
onbepaald gezag aan. De Visconti's, nog niet tevreden met over Milaan te heerschen, dwongen de kleine dwingelanden, die zich op het einde der dertiende eeuw in de vrije steden van Lombardije gevestigd hadden, tot onderwerping. Geheel noorder-Italië zwichtte voor hunne magt. Jan Galeazzo (1385) veroverde zelfs het gebied van Verona, dat aan het aanzienlijke geslacht der Scala's toebehoorde; en men ontwaarde geen' onafhankelijken staat meer, van Vercelli en Piemont af, tot aan Feltre en Belluno toe. Zelfs de vrije steden van Toskanen, Pisa, Siena, Perugia, en ook Bologna, riepen vrijwillig Jan Galeazzo tot haren opperheer uit. In den beginne kleefde de smet eener onregtvaardige dwingelandij op het geslacht der Visconti's; maar eigenbelang haalde de vorsten over, om hunne opperheerschappij te erkennen. Eene som van honderdduizend gulden was de prijs, waarvoor Galeazzo Visconti eene dochter van Frankrijk voor zijnen zoon kocht; terwijl zijne dochter met Lionel, hertog van Clarence, den tweeden zoon van Eduard III, huwde. Gewigtiger, echter, in zijne gevolgen, dan deze verbindtenissen, was het huwelijk van Jan Galeazzo's dochter Valentina met den hertog van Orleans (1349), waaruit Frankrijk aanspraken op Milaan ontleende, die bloedige oorlogen te weeg bragten. Niet lang hierna werden de Visconti's stilzwijgend onder de wettige vorsten toegelaten, door de verheffing van Milaan tot een hertogdom, bij opene brieven van keizer Wenceslaus.
De geschiedenis der gemeenebesten in Lombardije is nu ten einde geloopen; en van dezen tijd af dagteekent de onbeperkte heerschappij der vorsten, die naar willekeur over het leven en de bezittingen van hunne onderdanen beschikken, en de Visconti's betoonen zich eene plaats waardig onder de vreesselijkste tirannen van vroegere of latere tijden. Een hunner toch, niet minder wreed dan Nero, stelde zijn grootste vermaak in 's nachts de straten van Milaan met zijne bloedhonden te doorloopen, om de voorbijgangers voor zijne oogen te doen verscheuren! Weldra zal ook eene toomelooze heersch- | |
| |
zucht Europa's magtigste vorsten aanzetten, om dit land tot het hoofddoel hunner veroveringen te maken; en de goddeloosheid der menschen zal een land met de droevigste rampspoeden bezoeken, dat de weldadige Voorzienigheid met de rijkste zegeningen had beschonken. Gelukkig mogen wij ons achten, van hier ons verhaal te kunnen eindigen, zonder in de droevige noodzakelijkheid te zijn, van de aandacht des lezers te vermoeijen met de eentoonige geschiedenis van gruweldaden, of het akelig tafereel van jammervolle oorlogen. |
|