| |
Nieuw alphabet van en voor den opmerker.
F.
Filomeel. Wat heeft de lieve nachtegaal toch met de gruwelgeschiedenis eener filomela te maken? Zijn gezang moge klagend zijn, maar behoorde toch wel aangename gedachten op te wekken. Als men uit de fabelleer ontleenen wil, zij het welgekozen, eigenaardig en bruikbaar. |
Folianten. Zijn gelijk aan verlatene bouwvallige kasteelen; men durft er niet intreden, uit vrees dat er grondige geleerdheid in rondspookt. |
Fonkelen, fonkelnieuw, voor vonkelen en vonkelnieuw. Waarom ook niet fonken voor vonken? |
Formulieren van Eenigheid. Is het levend water van Gods woord dan zoo troebel of onzuiver, dat het vooraf door den spongiesteen van een systema moet gefiltreerd worden, om drinkbaar te zijn? |
Frankrijk. De komeet neemt in het zonnestelsel eene plaats in; licht en warmte schijnen haar element te zijn, want zij sluit zich zoo naauw mogelijk aan de zon; maar, zij heeft het perihelium bereikt en - nu zou men zeggen, dat zij aan het zonnestelsel geheel vreemd of althans onverschillig is. Dan, van alles, wat over Frankrijk, of wat maar Fransch is, ooit te hooren of te zeggen valt, zij dit steeds het einde: Verlaat er u niet op, en houd af zoo veel gij kunt, zonder evenwel zelf van standplaats te veranderen, zoo vaak het gezellig, vriendschappelijk en broederlijk op u afkomt. |
| |
| |
| |
G.
Gade. Woord, rijk in beteekenis, daar het aanduidt, niet alleen iets, dat tot iet anders behoort, maar ook, dat mer dat andere overeenkomt of daarbij past (wedergade), en bovendien nog, dat het in die zamenvoeging of vereeniging welgevallen (gading) heeft. |
Galg. Worden te N. de dieven gehangen? Neen! Voor wie dan de galg buiten de poort? Voor hen, die ongemanierd met de hand in den schotel tasten, zonder zich van vork of lepel te bedienen; dat wil zeggen, die stelen zonder tusschenkomst van schrifturen en pleidooijen. |
Gebaren. Er is een wezenlijk onderscheid tusschen gebaren, terwijl men spreekt, en die, welke, zonder behulp der spraak, alleen en voor zichzelve verstaanbaar, het woord moeten doen. Deze mogen zich vrijelijk verheffen, maar gene moeten slechts flaauw accompagneren, om datgene, wat gezegd wordt, waar het pas geeft, min of meer te ondersteunen. Dit zoo zijnde, kan menig akteur zichzelven en den aanschouwer al heel wat vermoeijing besparen. |
Geboorte. Wilde loten worden veredeld, of veredelen zichzelve; terwijl, omgekeerd, edele loten wederom verwilderen; en alzoo bewijst het weinig voor verdienste, dat men een man van geboorte is. |
Gebruiken. De oude gebruiken leven doorgaans zoo lang, dat zij hunnen oorsprong vergeten; maar hoe kunnen onze nieuwe gebruiken ooit oud worden, daar zij reeds met de vallende ziekte ter wereld komen? |
Gedachten. De wolken aan den hemel onzer ziel. Uit dezelve opgerezen, benevelen zij het licht, of temperen den zonnegloed; voeren schrik en ondergang op hare vleugelen rond, of dalen verkwikkend en vruchtbaar op ons neder. |
Gedichten. Eenmaal zal het maken van gedichten zoo algemeen worden, dat de scholieren even zoo van hunnen gedichtenbundel als van hun themaboek zullen spreken. |
Geduld. Geneesmiddel, dat alleen daarom versmaad wordt, omdat het, als de vlier langs de publieke wegen, voor elk te plukken is. |
Geest. De geest is van alles het eenig wezenlijke wezen, niet de toevalligheid, het uitvloeisel of de wijziging daarvan. Dit ligt ook bij uitstek in de form van het woord, als hebbende het zijn ten wortel in is. |
| |
| |
Geheim. Niets is moeijelijker, al acht men het ligt, dan het bewaren van een geheim. Het komt er voor een' brak toch maar op aan, achter het spoor te komen; dit verraden wij doorgaans zelf; en om het eenmaal gevonden spoor tot op de hielen te vervolgen, daarvoor is hij brak. |
Geld. Behoorde ten beeldenaar te hebben verstand en deugd. Want geld is, zoo als de bezitters weten, de plaatsbekleeder of vertegenwoordiger van die beiden. |
Geloof. Het geloof is meer dan genoeg, zoo lang wij voor het aanschouwen geen orgaan hebben. |
Geluk. Als er in de wereld enkel onvermengd geluk te schenken viel, men zou vragen, of de kastelein dan geen wijn te koop had. |
Gemeenebesten. Zijn de Oasen in de onmetelijke woestenijen der geschiedenis. Verschrikkelijke natuurgewrochten mogen de ziel belang inboezemen: maar hoe aangenaam is het, onder het loof der dadelboomen, bij koele waterbronnen, tusschen de pakken nedergevlijd, het gebrul der oppermagtige roofdieren, de verstikkende dwarlwinden van het bijgeloof, en de huiveringbarende eenzaamheid van het despotisme, voor eenige oogenblikken, te vergeten! - Maar, wat is een gemeenebest? De Nederduitsche benaming zelve is daarvan de schoonste definitie. |
Genietingen. Zijn vruchten, die zelden anders aan de markt komen, dan onrijp of rot. |
Genoegen. Wanneer zal men ophouden het genoegen juist in eene stulp te zoeken? Men sluite alleen daarom geen paleis achter zich toe, en bedenke, dat, wie het genoegen wil zoeken, zijn hoofd vergeet, daar het overal of nergens is. |
Genootschappen (dichterlijke.) De koude grond levert tegenwoordig nog al wat op; dus kan men de broeibakken wel wat te luchten zetten. |
Geregtigheid. Als zij blind is, moet zij van de cataract geligt worden, om tevens billijkheid te zijn, waartoe zij wel degelijk in de schalen moet kunnen zien. |
|
|