Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De kleinzoon. Is de schoone tijd verdwenen, Toen ge, rijk aan kracht en vuur, Telgjes kweektet om u henen, Lievelingen van natuur; Draagt ge, nu, bij 't ijs der jaren, Ouden! niet één bloempje meer: Ook zij zorgt voor grijze haren; Andren schenkt haar hand u weêr. Moeder! is de bron gesloten, Waar het spelend wichtje aan lag, 't Rijsje tot een' stam geschoten, Die reeds vruchten dragen mag; [pagina 495] [p. 495] Vader! hebt gij 't vormen, leiden Van den vluggen knaap volbragt: 't Is een heerlijk loon voor beiden, Dat uw' avond tegenlacht. De eik, in uwen tuin gerezen, Schoot een spruitje, schoon en frisch, Dat, vermaagschapt aan uw wezen, Beider lust op 't sneeuwveld is: 't Lieve wicht, dat, door zijn kozen, Nog met groen uw' winter tooit, En der lentes geurge rozen Op het bed der smarten strooit. 't Jeugdig bootje, dat in 't leven Op geen harde klip nog stiet, Wordt door zefir voortgedreven; Zorgen kent de stuurman niet: 't Heeft het lachje tot een' wimpel; En, hoe 't vorschend oog ook staar', De oude wordt geen' enklen rimpel In 't gespannen doek gewaar. In zijn' boezem gaan zij over, Al die lustjes, al die vreugd, En verbeeldings zoet getoover Plaatst hem weêr in de eerste jeugd; Hij ook laat het zorgen varen, Voor het echt genot gestemd; Hem ook worden 's levens baren, Als een spiegel, gladgekemd. Aan dien boezem, waar voor 't wichtje Eens de voênde nektar vloot, Rust des kleinzoons bol gezigtje, Vriendlijk als het morgenrood; Om die knien, waar 't knaapje stoeide, Dartelt nu diens lievlings beeld, En, waar eens dat roosje bloeide, Heeft natuur een nieuw geteeld. [pagina 496] [p. 496] Grijzen! 's levens schoone gaarde Is ook in uw' herfst niet arm, Stooktet ge eens de lagchende aarde Door den gloed der liefde warm: Ja, die liefde zal u loonen; Streelend zoet is 't, wat ge plukt, Als gij uwer kindren zonen Aan het kloppend harte drukt. h. van loghem. Vorige Volgende