vermolmde koets met twee werkpaarden van haren pachter bespannen. Blaise moet koetsier zijn; terwijl haar gevolg bestond uit geertruida, hare kamenier, de kleine nicole, haar petekind, en la jeunesse, haren grijzen kamerdienaar. Met veel deftigheids werd uit een goudbeursje een Louis d'or gehaald, die daarin sedert het huwelijk van lodewijk XV bewaard was. Naauwelijks is zij voor den Schouwburg aangekomen, of zij eischt vier plaatsen op den eersten rang, en reikt te gelijk het geliefde goudstuk over. Paljas, die als Controleur het geld ontvangt, overhandigt haar dadelijk, met eene sierlijke buiging, de vier loodjes, en roept: ‘Geef Madame het overige terug.’ Terstond worden vierhonderd kleine kazen bij haar in de koets gebragt, die zoo veel als twintig francs moesten bedragen. Op het zien dezer vreemde munt wordt de Barones geweldig boos, schreeuwt en tjantert op eene vreesselijke wijze. Haar gezelschap lacht; terwijl de menigte zich, al meesmuilende, schaterende en spottende rondom de koets verzamelt. De hoogadellijke Dame is intusschen, in weerwil van hare vertoogen, reeds tot aan de kin toe in de kaas gepakt, en begrijpt nu toch, dat zij onder deze omstandigheden den Schouwburg geenszins bezoeken kan, wil zij niet nog verder tot spot verstrekken. Zij besluit dus spoedig terug te keeren, en vertrekt met haren sterkriekenden voorraad, die haar en haar gezin voor een rond jaar van kaas voorzag, zonder den Don Juan gezien te hebben.