Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 487]
| |
ven en musschen, juno den paauw, minerva den katuil, jupiter zijnen arend, apollo de zwaan, cybele den leeuw, pan eenen bok, en neptunus eenen dolfijn tot lievelingsdier hadden. De Christelijke oudheid, die almede zeer rijk in beelden is, geeft dezelve ook aan drie van de vier Evangelisten, namelijk aan marcus eenen leeuw, aan lucas eenen os, en aan joannes eenen arend, tot altijddurende en onafscheidelijke medgezellen, zonder echter zelve hiervan eenige voldoende reden te kunnen geven; en de Legenden der Heiligen leveren ons zeer vele bewijzen van den hoogen ouderdom der gewoonte, om schootdieren te houden, op. Wij moeten hierbij echter ook aanmerken, dat, gelijk overal, zoo ook hier, de veranderlijkheid der mode werkzaam is geweest, en dat nu eens het eene, dan weder het andere dier de eer gehad heeft het schootdiertje der mode te zijn, en dus tot zoo lang gevoerd, gestreeld en geliefkoosd te worden, ja de rol eener Favorite te spelen, tot dat het door een' nieuwen lieveling verdrongen, en uit de heerschappij verjaagd werd. Wij willen ons thans voornamelijk alleen bij de honden en katten bepalen, en de geschiedenis der veranderlijke mode hierin met eenige korte trekken aanwijzen. De hond heeft zich reeds sedert eeuwen onderscheiden; en de aanspraak, die hij op de genegenheid en bescherming van den mensch heeft, is oud, uitstekend en zeer gegrond. De jaarboeken van iederen leeftijd zijn vol van bewijzen der getrouwheid van dit dier, en van verhalen der diensten, welke het aan de menschen bewezen heeft. Er schijnt echter eene soort van verdrag tusschen de honden en de menschen te bestaan, volgens hetwelk de man verpligt is, iedere beleediging, zijnen hond aangedaan, alsof die hemzelven getroffen had, te wreken, en eene Dame aan haar lievelingshondje veel meer goede eigenschappen toekent, dan aan eenige andere persoon van haar eigen geslacht. Hoe vele dezer laatsten, die over den dood van echtgenoot en zoon, door eene verwonderlijke zielsverheffing, geenen enkelen traan stortten, weenden bitterlijk bij het verlies van een klein schoothondje, dat onder gebrek aan spijsvertering bezweek, en waarbij al de kunst van den medelijdenden Hondendokter te kort schoot! Getrouwheid aan zijnen meester is de hoofdeigenschap van dit dier, en de geschiedenis kent slechts een enkel voorbeeld van het tegendeel; het was namelijk de hond van richard, | |
[pagina 488]
| |
den zoon van cromwell; deze verliet zijnen heer, zoodra aan deszelfs vader de waardigheid van Protector des rijks was ontnomen, en vervoegde zich bij den wettigen erfgenaam des troons. Hiertegen vindt men echter zoo vele voorbeelden van onveranderlijke trouw en vaste gehechtheid aan den meester, dat men zeer gemakkelijk een geheel boekdeel daarmede konde vullen, ja meermalen werkelijk gevuld heeft. Wij willen hiervan slechts een enkel min bekend voorbeeld bijbrengen. Bij een' zwaren brand, die vóór ruim 40 jaren te Konstantinopel woedde, miste zekere Griek zijn kind, 't geen hij geloofde dat waarschijnlijk in de vlammen den dood gevonden had. Doch hoe groot was zijne verbazing, toen hij, bij zijnen besten vriend aan huis komende, het kind geheel onverzeerd aantrof! Zijn groote en getrouwe hond had namelijk dit kind uit zijne wieg gehaald, en naar het afgelegen huis van dien vriend gebragt. Getroffen riep deze Griek uit: ‘Neen! dit dier is veel te edel, dan dat het ooit den wormen tot voedsel zou verstrekken!’ En, uit eene woeste dankbaarheid, slagtte hij zelf het dier, bereidde een groot gastmaal, en at met zijne vrienden, op eene plegtige wijze, dien hond op. Wij willen ons bij de schoonheid van den Deenschen hond, of den moed der doggen, of het vernuft van den poedel, of de snelheid van den hazewind even min ophouden, als bij den scherpen reuk van den brak, of de groote diensten van den bullenbijter, den werf- of herdershond (volgens buffon de stamvader van alle honden.) Neen, wij zullen bij die gelukkige troetelkinderen uit het hondengeslacht blijven stilstaan, die de deelgenooten van de kamer, het bed en de liefde hunner heeren, en vooral hunner meesteressen zijn, en onder den algemeenen naam van schoothondjes bekend zijn. De gewoonte der Dames, om schoothondjes te hebben, is overoud; en geloofwaardige Geschiedschrijvers hebben den oorsprong daarvan op volgende wijze geboekt. Toen de adellijke Dames in Polen, uit hoofde van den togt, dien Koning boleslav II in het laatst der elfde eeuw naar Rusland deed, het gezelschap harer mannen gedurende zeven jaren moesten ontberen, en bovendien de grievende tijding ontvingen, dat zij niet ongevoelig waren voor de bekoorlijkheden der schoonen in Kiow, besloten zij, het regt van wedervergelding te dezen aanzien te bezigen, en begunstigden hare slaven met hare gunsten. Deze ontrouw, en hare | |
[pagina 489]
| |
veelmännerij, bleef echter niet lang geheim. De beleedigde mannen werden plotselijk van verlangen naar hunne woonsteden overvallen; en er verliep geen dag, of geheele scharen namen den weg naar huis weder aan. Bij hunne terugkomst, echter, vonden zij hunne burgten voor hen gesloten, in welke hunne trouwelooze vrouwen aan de zijde harer nieuwe echtgenooten streden, om hun den toegang te beletten. Er ontstond dus een slaven- en vrouwenkrijg, in welken echter de regtvaardige zaak der mannen de overhand behield. De slaven werden afgemaakt; de vrouwen, daarentegen, veinsden of gevoelden wezenlijk een opregt berouw; zij wisten althans de zwakke zijden harer mannen zoo wèl te treffen, dat deze ten laatste alles vergaven en vergaten. Hiermede was echter de Koning geenszins tevreden; zijn leger toch verminderde door deze wegloopers van dag tot dag. Toen hij zich dus genoodzaakt zag naar Polen terug te keeren, strafte hij hen, ontnam die vrouwen, welke nog zuigelingen hadden, bij slaven verwekt, deze kinderen, en liet haar, in stede hiervan, jonge honden zogen. Bovendien moesten alle Poolsche Dames, van toen af, wanneer zij uitgingen, jonge honden tot hare straf op den arm dragen. Doch de onuitputtelijke vindingrijkheid, aan het schoone geslacht zoo eigen, vond weldra middel, om aan deze straf een bevallig voorkomen te geven; zij maakten haar namelijk tot mode, en dat is zij in alle landen van Europa, en overal, waar zich Europeanen gevestigd hebben, tot op onze tijden, gebleven. Welke soort van honden hiertoe het eerst gebezigd zijn, meldt de geschiedenis niet; onder de oudsten behooren nogtans zekerlijk de moppen. Op de beeldengalerij van het Hertoglijk kasteel te Gotha is (was althans in 1789) eene volgreeks van schilderijen van alle Saksische Vorsten en Vorstinnen, levensgrootte, op welke bijna ieder Vorst een' getrouwen bullenbijter aan zijne voeten en iedere Vorstin een klein schoothondje naast zich heeft; en deze laatsten zijn mopjes, of kleine Deensche hondjes. Zeker Genootschap, weleer door clemens XII met den banvloek verplet, stond in 1736 weder op, onder den naam van het Moppengezelschap; eenen naam, ontleend van hun zinnebeeld, dat een mophondje was; en hetzelve vond, zelfs in eenen Vorst, een' beschermbeer en grootmeester. In dit gezelschap werden ook vrouwen opgenomen, en deszelfs loges verspreidden zich, uit Duitschland, door Holland en Frankrijk, tot zelfs naar | |
[pagina 490]
| |
Engeland; deszelfs wetten en geheimenissen werden door den druk bekend; maar de orde zelve ging, na verloop van bijna 70 jaren, geheel te niet. In de plaats der mopjes kwamen nu, bij afwisseling, eerst het Bolognezer hondje, toen het leeuwtje, voorts de kleine Engelsche hazewind, en de keeshond. De eerste werd al spoedig, bijzonder uit hoofde zijner kleine gestalte, de lieveling der Dames; en de tweede hierdoor tevens een belangrijk handelsartikel voor de arme bewoners van het eiland Malta, welke deze dieren met de uiterste zorgvuldigheid opkweekten, en zeer duur verkochten. De kleine Engelsche hazewind handhaafde zijnen rang niet minder. Frederik de Groote had onder deze soort zijne Biche en Alkmene uitgekozen. De eerste dezer beiden mogt hem zelfs in het gevecht niet verlaten; hierdoor was het, dat hij, in den veldslag bij Saar, te gelijk met de geheele koninklijke bagaadje, in handen der vijanden, en dusdoende in handen der Gemalin van den Generaal nadasti kwam, die een' geruimen tijd weigerde, dezen krijgsgevangen uit te leveren; deze Biche verkreeg, na zijnen dood, een klein gedenkteeken op het terras van Sanssouci. De mode der keeshonden kwam het eerst te Weenen in zwang, waar men deze honden zeer duur, zelfs met veertig dukaten, betaalde.Ga naar voetnoot(*) Het kleine Deentje, de gevlekte, of zoogenaamde harlekijn, de poedel, de lange witharige, en de Boheemsche honden, behoorden weleer evenzeer onder de lievelingen der voorname lieden als de opgenoemden; en sedert werden zij zulks bij mindere en geringe klassen van menschen. Velen uit het mannelijk geslacht weten zelfs niet, hoedanig zij zonder hond hunne ledige uren zullen aanvullen; en bij anderen heeft men opgemerkt, dat zij in de mode der honden even dikwerf afwisselen, als velen in hunne kleederdragt. Ja, de advertentiën van verlorene honden beginnen, in de nieuwspapieren, het getal van andere verliezen, zoo al niet te overtreffen, immers te evenaren; en de belooning, op het terugbrengen van den verloren hond gesteld, overtreft somwijlen verre die, op het vinden van een gouden horologie of een' diamanten ring uitgeloofd; en men rekent er zelfs op, dat de belooning voor den hond meestal veel prompter voldaan zal worden, dan die voor het laatste. Dat het Hon- | |
[pagina 491]
| |
dendokteren ook reeds eene fatsoenlijke broodwinning wordt, kan het voorbeeld van zoodanigen persoon doen zien, die zich daarmede een kapitaaltje van 12000 livres jaarlijksche renten verworven had. Gaan wij over tot de kat. Deze, als zinnebeeld der vrijheid, dagteekent haar regt, als schootdier, van gelijken ouderdom met den hond. De oude Egyptenaars toch beweerden, dat isis zichzelve in eene kat veranderd hebbe, bewezen daarom aan dit dier eenen Goddelijken eerbied, en boden haar bij hunne maaltijden een eergestoelte aan. Wie zich aan eene kat vergreep, om haar te dooden, had evenzeer met het geregt als met het gepeupel te doen. Stierf zij daarentegen haren natuurlijken dood, dan werd haar lijk, even als dat der Koningen, gebalsemd; en de Dames onder hare vereerders lieten, ten teeken van droefheid, de wenkbraauwen afscheren. De gemalin van zekeren Griekschen Keizer liet haar lievelingskatje enkel uit goud dineren. De Profeet mohammed sneed liever een stuk uit zijnen mantel, dan dat hij den slaap zou storen van zijne kat, die daarop was ingesluimerd; en hij beloonde eenen Arabier, die hem een' belangrijken dienst bewezen had, daarvoor op het luisterrijkst, dat hij hem tot vader van deze kat benoemde. Tot regtvaardiging van dezen eerbied voor katten, meldt een Arabisch verhaal, dat, toen de muizen zich in de ark zoo zeer vermenigvuldigd hadden, dat noach op middelen ter vernietiging denken moest, hij den leeuw op den neus sloeg; deze niesde, en hieruit kwam eene zeer schoone kat te voorschijn, welke de eerste was, die in een' eeuwigdurenden krijg met de muizen leefde. Sommige reizigers verhalen, dat zij te Konstantinopel, en door de geheele Levant, hospitalen of gasthuizen hebben aangetroffen, door rijke en voorname lieden voor katten gesticht, in welke deze dieren op het minzaamst verwelkomd en onthaald worden. Zelfs in Duitschland heeft men uitstekende voorbeelden van zoodanige kattengenegenheid aangetroffen. Eene Dame aldaar vermaakte, bij testament, aan hare gezamenlijke katten eene som van 5000 daalders, opdat zij voegzaam zouden kunnen leven; en eene andere maakte aan hare éénige lievelinge, op gelijke wijze, 500 guldens. Een Advocaat, die in 1785, als oude vrijer, te Neurenberg gestorven is, stelde, bij uitersten wil, zijne keukenmeid tot verzorgster zijner acht nagelatene katten, op een vast jaargeld, benevens vrije wo- | |
[pagina 492]
| |
ning, aan, en bepaalde daarbij, dat zij dagelijks 4 stuivers kostgeld voor elke kat zou ontvangen; twee aanzienlijke Neurenberger Dames werden bovendien tot voogdessen over deze katten benoemd, ten einde toe te zien, dat zij wèl verzorgd werden. Madame deshoulieres bezong hare lieve Grisette, gelijk de schoone Hertogin de maine hare Marlamain insgelijks door verzen in den Tempel der Gratiën vereeuwigde. Montagne vond daarin uitspanning voor zijnen geest, dat hij het bedrijf zijner kat bestudeerde. Het verblijf van den grooten colbert wemelde van schoone katten. Te Parijs is zelfs een gedenkstuk, door eenvoudigheid en sierlijkheid der bouwkunst tot eer verstrekkende, hetgeen de grafzerk dekt der kat van Madame de lesdiguieres. Behalve de gewone huiskat, maakt men ook veel werks van de Cyprische, de Spaansche, de blaauwe of Karthuizer, de Angorasche, Perzische, en de zivetkat. De laatste vooral, in Guinea te huis behoorende, zal, zegt men, behalve eene groote mate van slimheid en vleijerij, ook een zeer groot geheugen bezitten. Hoezeer ook de katten in het slecht gerucht staan van valsch en boosaardig te zijn, en men te dezen aanzien zelfs ontzettende voorbeelden vindt opgegeven, zoo heeft dit evenwel, tot op dezen dag toe, de achting niet kunnen verminderen, die velen voor haar kweeken, noch haar van de liefde en oplettendheid der menschen kunnen berooven. De Heer mariette, Predikant te Kantelberg, (Canterbury) vergat eens, bij een gastmaal, zijne lievelingskat als naar gewoonte te voeren en te verzorgen; weshalve het boosaardig dier hem, uit wraakzucht, in den slaap verwurgde. Ten blijke, hoe verschoonend men meestal omtrent de misdrijven dezer dieren is, strekke het volgende ten voorbeelde. Zekere Dame strafte, vóór eenige jaren, met gelijke straf, de kat en haar zoontje, door hun namelijk gedurende acht dagen het gebruik van alle suiker, des morgens bij de koffij, te onthouden; de eerste, omdat zij een kanarievogeltje van het leven had beroofd; de andere, omdat hij, hierover vertoornd, de kat bij den staart had genomen, en haar, volgens zijne eigene uitdrukking, eenige malen vrij onzacht den grond had doen kussen. Doch, ten troost der goede kattenvriendinnen, zij dan ook weder gezegd, dat men daarentegen voorbeelden heeft van deze dieren, die zich op het graf harer meesteressen hebben doodgehongerd; en | |
[pagina 493]
| |
dat een der aanzienlijkste geslachten in Engeland aan eene kat zijnen rijkdom en volgende grootheid is verschuldigd. Richard whigtington, de stamvader van dit geslacht, ging, nog jongen zijnde, als kajuitwachter op een koopvaardijschip, en nam zijne kat mede; het schip verwoei ergens op de kust van Afrika, waar juist toen ter tijd de muizen, als eene verschrikkelijke landplaag, heerschten. De medegebragte kat nu rigtte onder deze onbevreesde muizen zulk eene groote slagting aan, dat de Neger-koning aldaar besloot, het onbekende dier, dat hun eene weldadige Godheid toescheen, voor eene groote som gouds te koopen. En dit leide den grond tot de volgende grootheid en rijkdom van dat geslacht. Wanneer men nu verder bedenkt, dat men, behalve katten en honden, nog vogels, apen, konijntjes, witte muizen, slangen, hagedissen, ja zelfs eene zekere soort van sprinkhanen (de Cycade), en, wie zou het gelooven? zelfs jonge varkentjes tot schootdieren heeft uitgekozen; dan mag men, met zekeren Dichter, uitroepen: De mensch blijft altijd mensch, in allerlei schakeren;
Een mengsel overal van zwakheid en van kracht;
Nu door verstand geleid, en dan door zijn begeeren,
En door het laatste meest tot grilligheid gebragt.
|
|