vangenen van het strafwaardige hunner daad, zoo mogelijk, te overtuigen, opdat zij de schuldigsten zouden bekend maken. Dit gelukte nu in zoo verre, dat vier hunner, uit levendige overtuiging van het verkeerde dezer handelwijze zoo wel, als van de schande voor het Regement, wanneer allen gestraft werden, zich vrijwillig aanboden, voor al de overigen de straf te ondergaan. Deze edeldenkende lieden werden hierop terstond naar het kasteel van Edenburg gezonden, om aldaar te regt te staan. Op den weg derwaarts gebeurde er echter iets, dat het karakter der Bergschotten tot den grootsten roem verstrekt.
Een dezer gevangenen maakte aan den Officier van het escorte bekend, dat hij wel vooruitzag, wat zijn lot te Edenburg zou zijn; doch tevens, dat hij voor eenen vriend eene hoogstbelangrijke zaak te Glasgow te verrigten had, die hij vóór zijnen dood nog gaarne wenschte in orde te brengen; verzoekende dus aan den Officier, hem toe te staan, naar Glasgow terug te keeren, om aldaar die zaak af te doen; verzekerende, dat hij zoo spoedig daarmede zou kunnen gereed zijn, dat hij na verloop van weinige uren weder bij hem zou zijn, en wel voordat zij Edenburg zouden binnentrekken, om zich dan weder als gevangene onder zijne orders te stellen. Hij voegde als drangreden daarbij: ‘Gij hebt mij van kind af gekend; gij kent ook mijne geboorteplaats en maagschap, en weet dus, dat ik mijne belofte niet verbreken, maar weêr terug zal zijn, vóór gij het kasteel zult bereikt hebben.’ Dit was nu inderdaad voor eenen Officier, die de pligten van zijnen dienst kent, een hoogstbedenkelijk aanzoek. Het menschelijk gevoel zegevierde echter bij hem, en hij gaf aan hetzelve gehoor. De gevangene begaf zich dus tegen den nacht naar Glasgow op weg, bragt zijne zaken spoedig in orde, en keerde met het aanbreken van den dag weder terug. Om echter niet als Deserteur aangezien, gevat en naar Glasgow teruggevoerd te worden, moest hij een' grooten omweg nemen, door dalen en bosschen trekken; en dit was de reden, dat hij op het bepaalde tijdstip niet konde aankomen. Toen de Officier dus met zijne overige gevangenen reeds digt bij Edenburg genaderd was, en de gevangene nog niet kwam opdagen, was hij in de uiterste verlegenheid. Hij trok wel zeer langzaam voort; maar de gevangene liet zich niet zien. Eindelijk was hij dan toch genoodzaakt, het kasteel binnen te trekken; en, terwijl hij