Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 427]
| |
fen of elementen der dingen, waaruit alles in de geheele natuur is zamengesteld of geopenbaard. Al deze voorwerpen waren hier in het fijnste kristalglas voorhanden, en, in behoorlijke zindelijke kassen, met het zuiverste glas overdekt, voor ieder zigtbaar. Het plafond van deze zaal was ééne uitgestrekte metaalplaat, die, met al de schitterendste emailkleuren overdekt, in een kort, doch levendig tafereel, de geheele geschiedenis der scheikunde, van tubalcain tot op de tijden van dat oogenblik, voorstelde. Sommige nissen dezer zaal waren aangevuld met op goud gesnedene tafels en berekeningen van al de verhoudingen dezer grondstoffen en hare verwantschappen; terwijl stochiometrische beweegbare elpenbeenen, met goud of platina ingelegde, schalen de berzeliussen, dantons en thomsons vereeuwigden. Deze zaal was allerprachtigst verlicht door het zuiverst en welriekendst gaslicht, hetwelk, of als een zachte dauw, of als een vurige regen, het licht tot in alle deelen der zaal verspreidde. Hier en daar waren verschillende zinnebeelden geplaatst, die dit licht in onderscheidene vormen deden uitstroomen. Hier een dolfijn, die deze vurige vloeistof, als de stralen eener fontein, tot aan het gewelf bruisend omhoog spuitte; dáár een draak, die, als verwoed, zijnen vurigen gloed uitspuwde; dáár weder gaven sierlijke, met grotwerk aangevulde nissen eenen stroom van vuur, dat, als een waterval, kronkelend van de hoogte dezer zaal tot op den bodem derzelve afdaalde. Ik kan u onmogelijk bij al de voorwerpen bepalen, die zich hier aan mijn oog voordeden; want, nog duizelende van de menigvuldigheid en pracht derzelve, kan ik slechts enkele in mijn geheugen terugroepen: dezelve naar waarde te beschrijven, laat hier zelfs het geringste voorwerp niet toe. De vier onweegbare, geene zwaarte hebbende grondstoffen, als het licht, de warmte, de elektriciteit en het magnetismus, ofschoon, naar onze gewone denkbeelden, geheel afzonderlijke en verschillende stoffen, vond ik hier tot ééne stof vereenigd en verzusterd te zamen. Een kristallen van bevatte deze kostbare stof, die zij psychorine, geestenstof, noemden. Dit vat had de dikte van eenige palmen, en was met menigvuldige banden van platina omgeven, om derzelver verschrikkelijke kracht van uitzetting te bedwingen. Met menigvuldige schijven van het donkerst gekleurd groen glas was hetzelve verder bedekt, omdat geen menschelijk oog bij- | |
[pagina 428]
| |
na derzelver gloed verdragen kon; ja men twijfelde daar geen oogenblik, of de zon, die onzen aardbol verlicht, was onmiddellijk en uitsluitend uit deze vermogende stof zamengesteld, waarvan men zich door eene reeds bepaalde ontdekkingsreis naar de zonnestreken nader hoopte te overtuigen. Ofschoon deze stof nog zoo afgescheiden of geïsoleerd was door het zware kristalglas, kon men nogtans bij aanhoudendheid de geweldigste elektrische vonken uit de aangelegde platina-banden trekken, en veelal werd het geheel met een ijzeren bekleedsel omgeven, om het zoo sterk werkend magnetisch vermogen te bedwingen. Dezelve had verder eene bestendig gloeijende en vloeibare gedaante, die, wel is waar, bij de aanraking der lucht, door de ontleding van dezelve, verdween, doch bij de zamenstelling weder te voorschijn kwam; terwijl de andere, alle hier niet te noemene, grondstoffen meer eene vaste, hetzij eene diamantvormige, hetzij eene metallieke gedaante aan den dag legden. Onder de verdere hier op te noemene bijzonderheden moet ik nog gedenken aan den verblindenden grooten voorraad van edelgesteenten, die in kostbaarheid en rijkdom al de tot nog toe bekende oostersche schatten verre overtroffen. In het schoonste mozaïkwerk, uit de flonkerendste juweelen en briljanten, met afwisseling van robijnen, topazen, hiacinten en smaragden, zamengesteld, werd hier, onder anderen, voorgesteld de belangrijke ontdekking van eenen lavoisier omtrent de zamenstelling van het water, of, op eene andere plaats, de verandering der loogzouten in metalen door eenen davy. Geheel van zuiver diamant vervaardigde en met al het behulp der kunst geslepene vazen werden met brandbare stoffen gevuld, die eene bestendige vlam onderhielden, welke voor het oog der stervelingen bijna verblindend was. En geen wonder! daar men hier niet alleen de bekende verandering van diamantstof in koolstof wist, maar ook reeds de middelen kende, om, op het voetspoor van dobereiner, van de gewone onkostbare koolstof diamantstof te maken; terwijl men voor het overige, door nieuwe scheikundige middelen, alle andere edele en kostbare gesteenten in vollen glans konde zamenstellen en vervaardigen. Niet alleen waren hier groote hoeveelheden van de nieuwontdekte potassium en sodium-metalen, maar alle aarden waren hier rees in dien edelen toestand gebragt, en in verschillende vormen voorhanden. En bij de nieuwere, ons nog | |
[pagina 429]
| |
minder bekende metalen, als het cerium, uranium, palladium, rhodium, iridium, tungstenium, tautalium, titanium en andere, waren hier nog eene menigte van soortgelijke voorwerpen en grondstoffen ontdekt en bijgevoegd. Onmetelijk groot was ook bovendien het veld van nieuwe ontdekkingen voor dit gedeelte der wetenschappen, doordien men, bij de vordering van de kennis der luchtbollen, reeds met eenige planeten in aannadering gekomen was, en daardoor ook in de kennis van de oorspronkelijke grondstoffen dier hemelligchamen aanmerkelijke vorderingen gemaakt had. Doch verlaten wij deze zaal der grondstoffen, die zoo vele geheimen der schepping, in zoo menigvuldige vormen, met den betooverendsten glans en luister voorstelde, en treden wij de tweede zaal in, die, uitgebreider dan de vorige, al de zamengestelde ligchamen van natuur en kunst in haar midden bevatte. Ik kan u ook wederom slechts eene zeer flaauwe en gebrekkige schets mededeelen van al dat groote en voortreffelijke, dat hier ten toon gesteld was, en voor mijne oogen zigtbaar werd. De wateren van alle oceanen waren hier in hunnen oorspronkelijken staat voorhanden, en eene ontelbare reeks van kunstfonteinen openden zich hier naar willekeur, om al de delfstoffelijke wateren des aardbols te doen ontspringen. In onafzienbare rijen werden al de rijkdommen der aarde, in hare verschillende aarden en tallooze ertsen, voorgesteld. Ja, geen land bestond er, geen berg verborg zich in de hoogste wolken, geen gesteente had zich zoo diep in 's aardrijks ingewanden verscholen, of het had hier zijnen tol betaald. Men wist niet, of men hier weder de doelmatige orde, de schoone rangschikking, of de tallooze kristalvormingen, en den rijken gloed derzelve, het meest bewonderen moest. En was de oppervlakte dezer wereld niet genoeg om de begeerte te verzadigen, met sneeuwwitte letteren was aan het eind der zaal, op eene ebbenhouten deur, de ingang tot de voorwereld geteekend, waardoor men, langs een' onderaardschen gang, met fakkellicht en Davysche veiligheidslampen gewapend, zich tot in den afgrond der tijden, verre vóór de eeuwen onzer tijdrekening, begeven kon. Met schrik deinsde ik echter terug, bij het openen dezer wijde, knarsende poorten. Twee reuzenvormige mammouths, en met hooge schimmel bedekte voorwereldlijke spelonkbeeren, en uitgedroogde en bijna tot stof vergane Cerberussen, schenen deze duistere holen bij den ingang als te bewaken. Een | |
[pagina 430]
| |
pestachtige damp welde uit dezelve gestadig op; terwijl kroonen, schepters, beenderen, schelpen, versteeningen, handschriften, dolken, zwaarden, mumiën, hier, aan den tand van dezen wereldtijd onttrokken, broederlijk in het stof gemengd, alle vernietiging schenen te bespotten, en zacht schuifelende slangen, vurige draken, fladderende vleêrmuizen, welig tierende paddestoelen en bloeijende affodillen hier aan dit muzeum des voortijds eene sombere levendigheid bijzetteden. Al de verschrikkingen der oudheid en verwoesting stonden hier op ééns voor het gezigt; en met te berge rijzende haren zag ik daar, in het stof eener vroegere wereld, de vernietiging van de onze als zeker en aanstaande. Vol ernstige aandoening ging ik echter spoedig terug van dit verslindend graf des voortijds, en wilde liever mijne aandacht aan de dingen dezer wereld wijden, dan mij in dezen chaos van het voorledene door onzekerheden en gissingen slingerend en weifelend maken. Deze zaal bevatte dan nu ook verder al de voorwerpen van het planten- en dierenrijk, waarvan echter het bestek niet toelaat, bijzondere melding te maken. Werd de vorige zaal op eene allezins prachtige en luisterrijke wijze verlicht, niet minder verbazingwekkende was de manier, waarop men in deze zaal, bij het verdwijnen des zonnelichts, dit groote licht vervangen deed. Groote, ellenhooge, luchtledige, holle kristallen kolommen, met gouden kapiteelen voorzien, droegen het luisterrijk gewelf van deze zaal; en met eene verstommende grootheid werden, als in een punt des tijds, al deze kolommen zoo vele zacht flikkerende en gloeijende pilaren, die overal den zachtsten glans met het helderst licht verspreidden. In duizend flikkeringen en vuurstralen ontwikkelden deze hun liefelijk licht; en, mijne toehoorders! hetzij gij eenmaal het zoo treffende noorderlicht aan 's hemels koudere transen hebt mogen aanschouwen, hetzij gij slechts de luchtledige buizen van henly of anderen aan den elektrieken stroom hebt zien blootgesteld, alsdan kunt gij u eenigzins een denkbeeld maken van de trotsche en majestueuze verlichting dezer, met alle schoonheden van natuur en kunst vervulde, zaal. Honderd zacht gloeijende en met millioenen vonken schitterende kolommen verkondigden tevens, door kunstig ingegravene matte gedeelten, de namen dier groote mannen, die tot den bijzonderen opbouw van dit gedeelte der wetenschap het hunne hadden toegebragt. Het konde niet | |
[pagina 431]
| |
anders, of door op verre afstanden aangebragte elektrizeerwerktuigen werd een onophoudelijke elektrieke stroom aangebragt, die door deze luchtledige cilinders een onafgebroken slikkerend licht onderhielden. Ik werd ook nog bij het beschouwen dezer zaal opmerkzaam gemaakt op een verschijnsel, hetgeen hier wel eenige melding verdient. Aan de eene zijde der zaal was, bij het intreden, op het heerlijkst doek, een tafereel gemaald van de rijkdommen der natuut uit het plantenrijk; alles was hier echter dor, levenloos, zonder groei of bloei, even als in het midden van den alles verdoovenden winter. Geen boom, die zijn blad ontwikkelde; geen plant bedekte bijna den schralen bodem; slechts was deze hier en daar met lage en onaanzienlijke mosplanten bedekt. Bij mijne terugkomst van den anderen hoek der zaal was hier echter reeds alles geheel veranderd; hetzelfde levenloos en als betooverd doek bevatte reeds knoppende en groenende boomen en heesters; de grond was met het schoonste groen bedekt; hier en daar kwamen reeds eenvoudige lentebloempjes hunne kruinen nederig verheffen; en niet lang daarna aanschouwde men de groenste waranden, de schitterendste bloemen en de keurigste vruchten. De kracht van de cobaltöplossing kan ons eenig denkbeeld geven, hoe ver men hier gevorderd was met eene kunstmatige schildering van onzigtbare verfstoffen, die, door eenvoudige verwarming, op het witte doek, alle mogelijke kleuren en glansen ontwikkelden. Opmerkelijk was ook het middel, om voor al de aanschouwers de voorwerpen kenbaar en belangrijk te maken. Want gelijk men de heldere wateren der stroomende fonteinen slechts behoefde op te slorpen, om ze deelachtig te worden, zoo gemakkelijk werd men ook verrijkt met de kennis van al wat daar voorhanden en belangrijk was. Boven iedere afdeeling der voorwerpen hing, namelijk, aan eene gouden keten, een prachtige, met smaragden en robijnen verrijkte, kristallen bol, aan alle zijden met zoo vele spreekbuizen voorzien, als er bijna natiën en talen te vinden waren. Wanneer men nu slechts zeer zacht en bijna onmerkbaar door deze buizen zijn verlangen te kennen gaf, werd een bedaard, bescheiden en onderrigtend antwoord op alle mogelijke vragen gegeven. Verstommend was, bij de eerste gewaarwording, het denkbeeld: vanwaar dat liefelijk geluid, dat tot de ziel met alle kracht van overreding en belang stelling sprak; | |
[pagina 432]
| |
vanwaar die gemeenschap, en hoe aldus kunstmatig aangebragt? Duizenden van stemmen werden dus nu gewisseld, zonder dat verwarring, of lastige door elkander menging van woorden, en misverstand, hier plaats had. Ieder bol was eene orakelstem, die in zich al de wijsheid van hare afdeeling bevatte. Ja, wanneer men niet bekend was met de verschijning van de zoogenaamde fille invisible, zoude men dit wonderstuk der kunst onder de bovennatuurlijke verschijnsels hebben moeten rangschikken. Vanhier begaven wij ons nu naar de werkplaatsen, waar al deze genoemde voorwerpen onmiddellijk behandeld en vervaardigd werden. In de eerste plaats traden wij eene afdeeling in, waar alle mogelijke scheikundige werktuigen, die tot op dat oogenblik bekend en voor eenige volkomenheid vatbaar geworden waren, verzameld en bewaard werden. Ik weet niet, wat hier weder het meest te bewonderen was, of het scherpzinnig vernuft, waarmede deze waren vervaardigd en zamengesteld, of de kostbaarheid derzelve, daar de edelste metalen, als het goud, zilver, platina, rhodium, iridium, palladium en dergelijke, overal de plaats vervulden, waar bij ons slechts het ijzer of koper dien dienst bekleeden moest, en alles ook van het fijnste kristalglas of uit edele gesteenten was zamengesteld, wat bij ons het gewone glas vervullen moest. De orde, de zindelijkheid, de glans en smaak derzelve wedijverden bovendien, om aan iederen aanschouwer het hoogste belang in te boezemen. Alle mogelijke fornuizen en destilleergereedschappen, toestellen met het Argandsche lamplicht, of tot ontwikkeling van stoomwarmte dienstbare Papiniaansche potten, kroezen, scherven, balansen, naar de zwaarte van den aardbol ingerigte gewigten, eene ontelbare reeks van thermometers, barometers, eudiometers, gazometers, phothometers, hydrometers en alcalimeters, besloegen hier eene uitgebreide plaats; terwijl Woulfsche, Nootsche en Parkersche toestellen, door uitgebreidheid en nieuwe zamenstelling, de aandacht tot zich trokken. Onder deze werkplaats bevonden zich, in een' ruimen verwelfden kelder, hooge, ellenbreede koiommen, die uit opeengestapelde zink- en zilverplaten bestonden, en, door eene bijzondere inrigting, eene altijddurende krachtvolle galvanische werking ontwikkelden, waarvan in de verschille de werkplaatsen door behoorlijke geleiders, het noodig gebruik ter ontleding der ligchamen en stoffen werd gemaakt. - Hierna in de daarop | |
[pagina 433]
| |
volgende eerste werkplaats genaderd zijnde, ontdekte ik, dat deze bijzonder bestemd was ter bewerking der verschillende metalen en grondstoffen. Door onzigtbare aangebragte stoomwerktuigen werd hier alles geregeld en naar willekeur aan den gang gebragt; de ruwe ertsen werden gemalen, gewasschen, geroosterd, gesmolten en uitgegoten; en ofschoon slechts weinige werklieden hier al deze werktuigen bestuurden, zoo was nogtans de uitgebreidheid en de kolossale toestel van dezelve zeer verbazend en in het oog loopend. Als donderend berstten de metalen stampers op de ruwe ertsstoffen neder; de duizenden van raderwerken gaven eene onophoudelijke duizelende beweging; gloeijende stroomen metaals vloeiden als beken door gemaakte gangen weg, en verspreidden rondom een' verstikkenden damp, terwijl zij tevens door hun gesis en geraas eene ontzettende vertooning aanboden. Geheele kiezelsteenen, uit Drenthe's eeuwen-oude reuzenvormige Hunebedden afkomstig, werden hier in de gloeijende kroezen opgenomen en door vloeimiddelen geheel opgelost. Geheele palmen-dikke metaaldraden werden door de kracht der galvanische geleiders ontleed, en met een verblindend bliksemlicht in glanslooze verzuursels herschapen. Elders werden geheele plassen met gloeijend lood op de test ter afscheiding van het zilver gebezigd; terwijl geen regenboog aan 's hemels bevochtigde transen, met zijne kleuren, wedijveren kon met de prismatische flikkeringen des nu gezuiverd wordenden duizendpondigen zilverklomps. Doch, ofschoon aan den eenen kant alles hier in eene grootheid en uitgebreidheid behandeld werd, waarvan onze zinnen bijna geene bevatting hebben, zoo uiterst klein, zoo uiterst beknopt werden ook daarentegen hier deze voorwerpen in andere gedeelten dezer afdeeling onderzocht en aangewezen. Balansen, waarop de haren onzes hoofds als zware gewigten nederdrukten, waar eene enkele korrel weder in duizend deelen werd afgedeeld; meters, waarvan de kleinste voor ons oog zigtbare afstand weder in onnoemelijke andere deelen, alleen door het gewapeud oog merkbaar, waren afgebakend, bepaalden hier de hoeveelheden en omtrekken der ligchamen. In de afdeeling, waar men meer bijzonder de plantendeelen onderzocht, was dezelfde orde, dezelfde grootheid en uis ter voorhanden. Nabij gelegen aan eenen kunsttuin, die al de gewassen des aardbols in zijnen schoot bevatte, voorzien met alle mogelijke hulpmiddelen ter behandeling van | |
[pagina 434]
| |
deze voorwerpen, was hier weder geen gebrek aan alle mogelijke opwekking tot werkzaamheid. Daar hier, tot de behandeling van deze onderwerpen in het algemeen, eene mindere hitte benoodigd was, dan tot die der metalen, was onder deze werkplaats een groot stoomwerktuig aangebragt, hetwelk niet alleen tot beweging der werktuigen, maar ook tot aanvoer en verspreiding eener gelijkmatige warmte dienen moest. Duizenden van buizen van verschillende grootte en afmetingen, met kranen en afsluitingen voorzien, deelden hier overal, waar men het verkoos, aan de werktuigen eene immer gelijke en onafgebrokene warmte mede; en dus geschiedden alle trekkingen, overhalingen, oplossingen en scheidingen hier geregeld door dezen éénen aangebragten damp. Een uitnemend gebruik had men ook hier gemaakt van de Davysche lamp zonder vlam, daar platina-spiralen van allerlei dikte hier met een' bestendigen gloed, zonder aangebragte hitte, gloeiden en schitterden, en tot het ontwikkelen van eene bestendige warmte dienstbaar waren. De derde en laatste afdeeling legde nu niet minder alle bewijzen van de hoogste kunst en werkzaamheid aan den dag; ook deze was grenzende aan de schoonste menagerie des aardbols. Het tamme vee, de paarden, koeijen, kameelen, olifanten graasden hier gerust in het gezigt der werklieden, en verspreidden zich rondom in schoone vlakten; terwijl, aan de boorden van eene deze vlakten omringende rivier, de brullende tijgers, de bloeddorstige hyena's, de verscheurende wolven en de fiere leeuwen in geschikte verblijfplaatsen waren opgesloten. Daar verder uitgestrekte meren eenen schat van zoete visschen bewaarden, waren in kunstig aangelegde zoute kommen de meeste voortbrengsels des oceaans te hunnen dienste voorhanden. Bij mijne aankomst lagen hier toevallig in deze zaal een aantal dieren van alle klassen op verschillende tafels gebonden en gereed, ten einde, onder de noodige kunstbewerkingen, de aard en de natuur van derzelver aderlijk en slagäderlijk bloed konde worden onderzocht. Alle verbeelding te boven gaande was het verschrikkelijk gehuil en getier van al deze slagtoffers der kunst, vooral toen men, om den invloed van de galvanische stof op het bloed bij hen na te sporen, hunne, in de nabijheid der aders gelegene, grootste ontbloote zenuwen met de reeds genoemde galvanische geleiders in gemeenschap bragt. Het gehuil en gebrul dezer verschrikkelijke roofdieren, gemengd met het jam- | |
[pagina 435]
| |
merlijk geloei, gejank, geblaat, gekras en gepiep der overige beesten, maakte zulk eene wanklankige, knarsende muzijk, dat alleen de vorst der duisternis in zulk eene jammerklagt behagen konde vinden. Het onophoudelijk geklapper eener kolossale ratelslang, het sissen van haren wijd geopenden en wraak ademenden bek, de van woede sonkelende en als bliksems uitschietende oogen zouden den koensten sterveling schrik en vrees hebben aangejaagd; doch geheel koel begon men hare mondholte te onderzoeken, en het in blaasjes besloten vergif was het eerste voorwerp van nadere beproeving voor de onversaagde kunstbewerkers. Niet alleen onderzocht men hier den gezonden, maar ook den ziekelijken toestand van mensch en dier. Al de afzigtelijkste misgeboorten en dwalingen der natuur waren hier voorwerpen van hunne ernstige nasporingen. Onnoemelijke gal- en blaassteenen waren hier als bij hoopen opeengestapeld, en werden elders, na gedaan onderzoek, gerangschikt. Ja, men ontnam zelfs den dood zijne prooi; en reeds eeuwen aan verrotting blootgesteld geweest zijnde, of zelfs uit de voorwerelden afkomstige voorwerpen, waren hier hunner aandacht waardig. Ten nutte der menschheid had men reeds de verschrikkelijkste smetstoffen verzameld, en door geschikte herkenmiddelen weten aan te toonen. Met alle voorzorgen van omzigtigheid en oplettendheid waren hier deze plagen der menschheid kunstmatig en stoffelijk bijeenverzameld, en als voorwerpen van het moeijelijkst en hagchelijkst onderzoek gerangschikt. De giftige smetstoffen der gele koorts, cholera morbus, typhus, en andere verslindende ziekten, waren hier in haren zamengedrongen' toestand voorhanden, zoodat met een' enkelen droppel een geheel land zoude kunnen worden verwoest en tot eene prooi des verderfs gebragt; terwijl, daarentegen, weder de vermogendste tegengiften daarbij voorhanden waren, die deze verschrikkelijke kracht ijlings konden vernielen, en paal en perk aan derzelver grenzenloos geweld stellen. Vanhier zouden wij ons nu begeven naar de laatste scheikundige, en wel alchemische, afdeeling; maar de toestel, om mij voor dat tooneel te bereiden, de geheimzinnige manier, waarmede men mij nu als verblindde en mijne geestkracht verwarde, overtrof al het tot nu toe gezegde. Het was bij derzelver nadering in den diepsten afgrond, onder de afgrijselijkste verschijningen, bij het flaauwe licht van | |
[pagina 436]
| |
schemerende fakkels, dat wij de poort van deze afdeeling naderden, waar alles van zuiver goud en zilver was opgemetseld, en geen hout of steen meer kenbaar was; waar duizenden van Cyclopen, als in de holen eens onmetelijken bergs, met vuur en water kampten, en, als onbrandbare rogers en lyonnets, zich met kokend lood ontnuchterden, en in gesmolten zilver hunne voeten baadden, of in gloeijende ovens zich verlustigden. Duizenden van gangen schenen gemeenschap te hebben met al de ingewanden der aarde, waardoor al de stoffen en ertsen onophoudelijk werden aangevoerd, om tot een' edeler staat te worden verheven; terwijl het oog verblind werd door den gloed en de menigte der edele metaalhoopen, die, voor verdere bewerkingen vatbaar, tot den glans en dienst van bovengenoemden tempel dienen moesten. - - Hier zult gij nu met regt eene uitvoerige beschrijving dezer afdeeling van mij verwachten; en ik vleide mij ook met de aangename hoop, om in al deze geheimen te zullen worden ingewijd. Doch, helaas! op ééns, wanneer ik bijna meester van dezelve meende te zijn, ontstond er eene verschrikkelijke onverwachte ontploffing van eenige eentners dondergoud, en - weg was de tempel, weg waren de Cyclopen, en hol en berg en alles was in een duister niet verdwenen! |
|