Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVlugtige beschouwing van den staat der geneeskunde bij den aanvang van het jaar 1822. Door C.W. Hufeland.(Overgenomen uit het Journal der practischen Heilkunde, voor 1822, Iste St. Jan., ingezonden door E.)
Het zij mij vergund, bij den aanvang van een nieuw jaar, eenen blik op den toestand onzer kunst te werpen. Het doet den wandelaar goed, nu en dan eens stil te staan, en te zien, hoe ver hij gekomen is, waar hij staat, en waarheen hem de weg verder leidt. Veel en van velerlei aard heeft het verloopene jaar ook opgeleverd. Er is veel geschied; het een en ander heeft opgehouden; menige zaak is verbeterd; veel ook is verergerd. De voorname vraag is deze: zijn wij vooruitgekomen, in voornemens, kundigheden en daden? Waarheid en Verdichting, - dus noemt een groot Duitsch Dichter zijne levensbeschrijving. En, voorwaar, denzelfden naam kan men aan het grootste gedeelte onzer natuurfilozofische geneeskundige voortbrengselen geven: want wat zijn zij anders, dan een mengelmoes van beiden? en hoe moeijelijk is het dikwijls, beiden van elkander te scheiden! Ware wetenschap wordt daardoor nooit bevorderd; veeleer schijnt 's menschen geest zijne zucht voor grondige wetenschap en natuuronderzoek te hebben verloren. De genetische ontwikkeling der ziekten is eene geliefkoosde zaak geworden: dit is ongetwijfeld zeer schoon, | |
[pagina 423]
| |
wanneer de vooronderstellingen en eerste grondbeginselen waar zijn; doch zeer treurig en op een' dwaalweg leidend, waar dit geen plaats heeft. En waar zijn nog deze eerste, algemeen geldige grondbeginselen des levens? De partij, die thans het woord voert, noemt ze polariteit. Maar is daarmede het geheim des levens ontdekt? Is het niet evenzeer eene hypothese, als de vroegere? Het rijk der kundigheden is door zeer belangrijke faktische ontdekkingen verrijkt, zoowel in de kennis van het organismus, als in die van de geneesmiddelen en methoden. Het gebied der kunst is ongetwijfeld in uitgestrektheid en magt zeer toegenomen. Inzonderheid heeft de Chemische kennis ook in de Geneeskunde groote vorderingen gemaakt. Naauwkeuriger ontwikkelingen van organische stoffen, de daarstelling van de werkzame grondstoffen eener menigte van geneesmiddelen uit het plantenrijk, van de strychnin, atropin, cinchonin, het morphium, enz. enz. Maar, hoe onschatbaar deze nieuwe ontdekkingen ook zijn mogen, wij zullen ons toch wel wachten, om te gelooven, dat wij in de cinchonin de gansche kina, in het morphium het opium, of in het kunstmatig bereide Karlsbader water het natuurlijke wedervinden, en de eerste artikelen de laatste geheel kunnen vervangen; en vooral niet vergeten, dat het wezenlijke zijn en de Chemische analyse twee van elkander verschillende zaken zijn. Met genoegen bemerkt men, dat de diagnostiek meer beoefend wordt. Zij kan en zal ons zeker verder leiden. Het is slechts te wenschen, dat men zich niet weder in onvruchtbare nosologische spistvindigheden verliezen zal. Het heerschende karakter der praktijk is antiphlogosis, hetgeen ook het alsnog heerschende karakter der ziekten regtvaardigt. Maar ook in de theorie is, sedert marcus in Duitschland en broussais in Frankrijk, ontstcking de leus en het gronddenkbeeld geworden, even als in brown's tijden de asthenie. Alles is ontsteking, gelijk toenmaals alles asthenie was; en dit is allezins te wraken. Het leidt al weder, even als toen, | |
[pagina 424]
| |
tot eenzijdigheid, misbruik, en een' dekmantel der onkunde. Nogtans zal het uiterste ook hier, even als toenmaals, ons tot het ware middelpunt nader brengen, en de waarheid uit de dwaling te voorschijn treden. Evenwel blijft deze dwaling voor het menschdom altijd minder gevaarlijk, dan de vroegere. Zij heeft slechts één verkeerd en wezenlijk verderfelijk gevolg gehad, het ongehoorde misbruik der calomel namelijk, wordende deze zoowel te algemeen als in te groote hoeveelheid toegediend, hetwelk zeer is af te keuren. De Geneeskunst heeft eene merkwaardige verschijning in het afgeloopen jaar gezien; een Vorst, die wonderen deed, en zieken door het gebed genas. Dit is zeker voor den kenner niets nieuws, en brengt ons de voorbeelden van gasner en paris voor den geest, die beiden hetzelfde deden. Zelfs nog vóór twee jaren deed zekere herbergier richter, in SileziëGa naar voetnoot(*), ofschoon niet tot de Roomschkatholijke kerk behoorende, hetzelfde. Ja, hij deed het in een' nog veel hoogeren graad: want het is geregtelijk bewezen, dat, in den tijd van weinige maanden, bijna 30,000 hulpbehoevende menschen naar hem henen stroomden. Dit alles, verbonden met de voorbeelden uit de oude wereld, dient slechts daartoe, om op nieuws te bewijzen, dat er, zeer zeker, schijnbaar wonderbaarlijke verschijnsels in de werktuigelijke wereld zijn; dat men echter noch Vorst, noch Priester, noch Katholijk, ja zelfs niet eens Christen behoeft te zijn, om dezelve voort te brengen; maar dat deze wonderkracht in den mensch zelven ligt, en dat zij zoowel door hevigen hartstogt, doodsgevaar, overspannene verbeeldingskracht, magnetische manipulatie, als door godsdienstige verheffing en dweeperij, door geloof en eenen vasten wil kan worden voortgebragt. Voor den Geneesheer en Natuur- | |
[pagina 425]
| |
onderzoeker blijven zij steeds een belangrijk verschijnsel; maar tot het doelwit, waartoe men ze gebruiken wil, kunnen zij niet dienen, daar het te zeer bekend is, dat de valsche Profeten even zoo goed wonderen doen kunnen als de ware. De wonderen van het magnetismus hebben zich eerder verminderd dan vermeerderd, sedert bedaarde en onbevooroordeelde waarneming in de plaats van het aanvankelijke enthusiasmus, en strenge kritiek in de plaats van ligtgeloovigheid getreden is. Het treedt gedurig meer terug in de klasse der geneesmiddelen, die onder zekere bepaling hunne waarde hebben; maar ook deze beperken de gevaren der dweeperij, des bedrogs, der zelfmisleiding en der zinnelijkheid, die zoo ligt hiermede in verband raken, nog meer. De twijfelingen omtrent de nuttigheid en het toelaten van openlijke baquets vermeerderen zich; en zelfs de hoofdverdedigers zijn nog in strijd over de werking van een gemagnetiseerd en niet gemagnetiseerd baquet. Ook moest men niet voortgaan, met zulke genezingen als beslissende bewijzen der magnetische geneeskracht aan te voeren, wanneer men tevens nog andere werkzame geneesmiddelen liet gebruiken. Doch de tijd, die alles rijpen doet en aan het licht brengt, zal ook hier zijn regt uitoefenen: het goede zal blijven; de nevels zullen verdwijnen. Over het geheel is eene levendige opgewektheid en poging der gemoederen tot onderzoeken en voorwaarts gaan niet te ontkennen; en de meerdere gemakkelijkheid, om zijne gedachten in schrift en druk gemeen te maken, de meer en meer toenemende menigte van tijdschriften, in alle deelen der wereld, verligt, terwijl zij, als 't ware, een voortdurend gesprek met het menschdom onderhoudt, ongeloofelijk de onderlinge mededeeling en het spoedig voortstreven, verhoedt eenzijdigheid, dwaling, geestdwingelandij, en brengt, door vóór en tegen spreken, door vereeniging der stemmen en ontdekkingen uit alle werelddeelen, de waarheid het beste aan den dag. Men kan met regt zeggen, dat het Ideaal van een Commercium litterarium, hetwelk onze Voorvaders zich zoo veel moeite gaven door afzonderlijke briefwisseling te bereiken, nog nooit zulk een' trap van volkomenheid beklommen heeft, als tegenwoordig, door deze openlijke en te gelijk duizendvoudig gevoerde correspondentie. En daardoor is ook de repablikeinsche inrigting (de éénige, die voor | |
[pagina 426]
| |
onze wetenschap nuttig is) het beste beveiligd. Men vergete slechts niet, dat republieken alleen door groote deugd bestaan kunnen, en dat het ook in de geleerde wereld iets waard is, een eerlijk man te zijn. Wat zullen wij, ten slotte, van het leven en de werkzaamheden der Geneesheeren in hun beroep zeggen? Onmiskenbaar vindt men ook hier een streven naar het betere, een toenemend gevoel voor de hoogheid en waarde van het gewigtig beroep, eene zucht om handhaver van de hoogste gaven des Hemels en van de geheimen der Natuur te zijn, eene verachting dikwerf van lage winzucht, meer belang voor de zaak dan voor het eigene Ik, meer algemeenen geest, meer wederzijdsche achting der ambtgenooten voor elkander, en vereenigde zamenwerking. Bekrompene eigenbaat, geheimenkramerij, lasteren der ambtgenooten trekken algemeene verachting tot zich. En inzonderheid schijnt het jeugdig geslacht steeds meer en meer met deze, der edele kunst allezins waardige, gevoelens vervuld te zijn; zoodat de hoop gedurig nader treedt, dat het eindelijk algemeen erkend en beslist zal worden, dat slechts de edele Mensch een goed Arts zijn kan. Eeuwige vrede is op dit benedenrond niet te verwachten. Ook is krijg, de drijfveer des menschelijken geslachts, gelijk zeker Dichter zegt, ook in de geestenwereld de drijfveer des geestes en der wetenschap. Maar het moet een strijden voor de zaak en voor de waarheid, niet voor den persoon en voor het eigenbelang zijn. En daarom is het zeer te bejammeren, dat nog onlangs weder vele schriften ons bewijzen geleverd hebben, dat men nog niet algemeen overtuigd geworden is, dat de ware geleerde ook een man van beschaafdheid en goede zeden zijn moet, en dat de hooge stand des schrijvers (d.i. des openlijken redenaars) wordt onteerd, wanneer men dezen tot bevrediging van hartstogt en laag gevoel misbruikt. |
|