| |
Het gemaskerde gal.
(Een Tooneel uit de Engelsche Groote Wereld.)
‘Misschien dat ik dezen nacht op het gemaskerd Bal ga,’ zeide Lord foppington, bij het ontbijt, tot zijne wederhelft.
‘Ik zou wel lust hebben om u derwaarts te verzellen,’ was het antwoord.
‘Ach! dat is niet mogelijk. 't Is alleen uit beleefdheid voor den achttienjarigen Sir charles greenhorn, die nog nooit iets dergelijks gezien heest, en in onze wereld nog geheel vreemdeling is, dat ik derwaarts wil gaan; want deze soort van vermaak is mij voor het overige zeer tegen de borst.’
‘Gij laat niettemin geene gelegenheid voorbijgaan om ze te genieten!’ merkte Mylady eenigzins spijtig aan.
‘Dit mag dan om deze of gene reden geweest zijn; maar ik verzeker u, dat ik ze zeer ongaarne bijwone. Bovendien zijn de gemaskerde Bals sedert eenigen tijd merkelijk gedaald. Het gezelschap is zoo gemeen geworden, dat zich eene vrouw van fatsoen niet meer op dezelve kan laten zien.’
| |
| |
‘In dat geval zou hetzelfde ook iederen fatsoenlijken man gelden,’ hervatte Lady foppington vrij droogjes.
‘Daarover kan ik zelf het best oordeelen,’ hernam Mylord koel en trotsch.
‘Ik heb evenwel vast besloten, derwaarts te gaan,’ zeide Mylady.
‘Zoo - - - Mevrouw! Gij wilt dus daardoor mijne achting verliezen, en u tegen mijn bevel aankanten?’
‘Uw bevel, Mylord?... Wreed en ondankbaar man!’ Hier haalde zij haren zakdoek voor den dag, om een' traan af te wisschen, die in haar oog niet stond; zij hoopte echter door deze krijgslist te zullen zegevieren.
‘Lieve fanny!’ riep Lord foppington uit, terwijl hij zijne vrouw met teederheid omhelsde; ‘'t is alleen uit bezorgdheid voor uwen goeden naam en gezondheid, dat ik zoo spreke; beide zouden gevaar loopen, wanneer gij naar het Bal gingt; ik bid u dus, blijf te huis!’
‘Op die wijze kunt gij alles van mij verkrijgen, wat gij begeert.’
‘Hm! hm!’ hernam Mylord, eenigzins ongeloovig.
‘Aan een zachtzinnig verzoek zal ik altijd voldoen,’ herhaalde zij; ‘maar ik zal mij ook altijd tegen mannelijke tirannij aankanten; want die is mij volstrekt onverdragelijk.’
‘Zeer natuurlijk!’ hernam Mylord, schertsend.
Hier kusten de echtgenooten elkander, en bragten voorts den ochtend op verschillende wijze, al naardat het ieder gelustte, door. Zij hielden het middagmaal om zeven ure te zamen; iets, dat sedert een jaar niet gebeurd was. Zij waren beiden in de beste luim; betuigden, dat zij in lang zulk een' genoegelijken maaltijd niet genoten hadden, en verhaalden elkander, hoedanig zij den avond meenden door te brengen. Mylady had de Opera gekozen, en dacht tegen middernacht reeds weder terug te zijn. Haar man, daarentegen, zeide, beloofd te hebben in een gezelschap te komen, om vandaar den jongen Baronet af te halen, en alsdan met hem naar het gemaskerd Bal te gaan.
‘Hoe zult gij verkleed zijn?’ vroeg Mylady foppington, tamelijk onverschillig.
‘Ik denk enkel een' domino te nemen, mijne waardste!’ zeide de Lord. ‘Maar, waarom vraagt gij zulks?’
‘Dat weet ik zelve niet,’ antwoordde zij; ‘net was
| |
| |
slechts om iets te vragen; want het is mij inderdaad zeer onverschillig.’
Dit laatste was evenwel zoo niet. Er lag haar integendeel zeer veel aan gelegen, dit te weten, dewijl zij zich niet naar de Opera, maar naar het Bal wilde begeven, om aldaar haren echtgenoot gade te slaan. Deze begaf zich dan ook evenmin naar het gezelschap, als met Sir charles op het Bal; maar met eene Dame, die, even als hij, in Spaansch gewaad zou gekleed zijn.
Zoodra haar gemaal vertrokken was, begaf zich Mylady foppington naar diens slaapvertrek; en het eerste, wat zij aldaar aantrof, was het gewaad van eenen voornamen Spanjaard. Mylady maakte daaraan heimelijk zeker teeken, dat slechts voor haar kennelijk was; en hierdoor was zij gerust, in weerwil zijner uiterste voorzigtigheid, hem nogtans te kunnen bespieden.
Hierop zag ook zij naar gezelschap uit, onder welks geleide zij aldaar het best zou kunnen verschijnen. Louize, hare zuster, vergezelde haar als Spaansche Ridder, met eene guitarre in de hand; alsmede een neef, Overste bij de Infanterij, en verloofd aan louize, in een' eenvoudigen domino; terwijl Mylady foppington, in het gewaad eener Non, den arm harer zuster hield. Zij waren naauwelijks in de zaal getreden, of zij zagen reeds den Lord met zijne Dulcinea, en hoorden ook nog een gedeelte van hun gesprek:
‘Gij meent dan,’ zeide dat schoone Spaansche meisje tegen hem, ‘dat Mylady niet jaloersch kan worden?’
‘In het minste niet, lieve maria! En bovendien, een oud soldaat kent geene vrees.’
‘Ik moet bekennen, dat gij, gehuwde mannen, al zeer slechte schepsels zijt! Gij zult evenwel vroeg dienen naar huis te gaan.’
‘Niet vóór vijf ure. Maar gij, lieve vriendin! moet mij beloven, dat gij morgen ten drie ure in het park van den Prins Regent bij Newroad u zult bevinden. Ik zal u dan mijne nieuwe stroohut te Datchet laten zien; en gij moet u houden, alsof gij dezelve wilt koopen.’
‘Gij kunt daarop rekenen.’
‘Dat is zeer stichtelijk!’ zeide Lady foppington, met een' diepgehaalden zucht, tegen hare zuster.
Louize, als Spaansche Ridder verkleed, sprak nu de
| |
| |
schoone maria aan, en stelde haar voor, om eenen wals met haren landsman te dansen.
‘Wat dunkt u?’ vroeg deze aan Lord foppington in het Spaansch; ‘zal ik dit verzoek aannemen?’
‘Och ja, lieve!’ antwoordde deze; ‘maar slechts eenen enkelen dans.’
De Non hervatte daarop: zij hoopte, dat, dewijl zij thans haren Cavalier moest missen, deze zijne plaats bij haar vervullen mogt. Deze aardigheid beviel den Lord; hij liet zich dus niet lang noodigen, en nu ontstond een zeer levendig gesprek tusschen hen beiden, in hetwelk de Non evenveel geest als beminnelijkheid ten toon spreidde, zoodat Lord foppington geheel verrukt was.
‘Bewijs mij de gunst, en neem het masker weg; want ik ben verzekerd, dat hierdoor de heerlijkste gelaatstrekken verduisterd zijn. Immers, hoezeer gij ook uwe spraak tracht te veranderen, zoo is uwe stem toch aanlokkelijk; en ik houde mij overtuigd, haar te voren wel meer gehoord te hebben.’
‘Dit zou dan buitenslands moeten geweest zijn, want ik ben eerst sedert drie dagen in Engeland. Gij, echter, moet een aartsbedrieger zijn! want ik ben zeker, dat gij gehuwd zijt; gij waart hier met eene minnares, en naauwelijks hebt gij haar den rug toegekeerd, of gij maakt reeds weder eener andere vrouwe uw hof!’
‘Niets van dit alles is waar!’ betuigde hij met veel vastheids. ‘Ik zweer u, dat de Dame, die zoo even bij mij was, mijne zuster is, en dat ik nog vrij ben. Ik moet u echter nader leeren kennen,’ voegde hij er bij, terwijl hij hare hand kuste; ‘ik ben overtuigd, dat eene vrouw als gij den loszinnigsten man voor altijd aan zich zou kunnen boeijen.’
‘Wilt gij dan morgen tegen den middag u in Hydepark laten vinden?’
‘Hartelijk gaarne, mijne schoone onbekende!’
‘Geef mij dan eenig onderpand, aan 't welk gij mij herkennen kunt, wanneer ik het u toone.’
‘Neem dezen ring.’
‘Maar zult gij uwe belofte ook houden?’
‘Voorzeker, op mijne eer!’
Daar nu de wals eindigde, nam Lady foppington we- | |
| |
der den arm van haren gewaanden Ridder, en maria vervoegde zich bij den Lord.
‘Wat hebt gij lang gewalst!’ zeide deze tegen maria. ‘Weet gij wel, dat ik daarbij geheel niet gerust was? Uw danser boezemde mij nijd in. Gij walstet waarlijk con amore, en ik ware bijna jaloersch geworden.’
‘En ik,’ antwoordde zij, ‘ben dit reeds in een' hoogen graad. Ik heb u gedurende al dien tijd niet uit het oog verloren, en gezien, hoe teeder gij de hand dier Non hebt gekust. Voorzeker hebt gij met haar een rendezvous bepaald.’
‘Neen, bij Jupiter! Gij weet immers, hoezeer ik u beminne; en, is eenmaal mijn hart geboeid, zoo is daarin geene verandering meer mogelijk. Voor 't overige heb ik de Non toch onder haar masker herkend: zij heeft een alledaagsch gezigt; niets, dat zich onderscheidt, of het moest haar stompe neus zijn.’ - Ook dit gesprek werd Mylady getrouwelijk overgebragt.
Het was nu niet ver van vier ure. Mylady foppington oordeelde het dus tijd om te vertrekken. Zij nam aan het rijtuig afscheid van haren neef, en verliet de zaal met hare zuster. Toen zij te huis gekomen was, ontkleedde zij zich, en bepaalde met louize de rol, welke zij wilde spelen. Haar getrouwe gemaal vond haar bij zijne tehuiskomst alleen, in nachtgewaad, in hare kamer, op de harp spelende.
‘Een gelegen tijd, om nog op te zitten! Vanwaar dit, mijne fanny?’ riep hij uit, toen hij haar dus aanschouwde.
‘Ik werd dezen nacht door verschrikkelijke droomen gefolterd,’ antwoordde zij; ‘daarom ben ik opgestaan, en heb de harp genomen, of ik door de muzijk mijn gemoed een weinig tot bedaren kon brengen. Ik droomde, namelijk, dat gij mij trouweloos waart geworden, en dat wij van elkander moesten scheiden; en dit verscheurde mij het hart.’
‘Om de gansche wereld niet, uitmuntende fanny! Immers, waar zou ik uw evenbeeld vinden, voortreffelijke vrouw?’
‘Wel, overal; misschien zelfs wel op het Bal: ik heb immers, gelijk gij weet, maar een alledaagsch gezigt; niets, dat zich onderscheidt, behalve misschien een' stompen neus!’
‘Gij, fanny?’... Waarlijk, gij hebt den schoonsten Griekschen neus, dien ik ooit gezien heb.’
‘Mylord! uw geheugen bedriegt u. Ik weet wel, dat gij mij eertijds wegens dezen kleinen opgewipten neus hebt ge- | |
| |
prezen. Doch ik had destijds geen geloof moeten hechten aan uwe woorden; want de mannen bedriegen ons slechts!’
‘Ik voorzeker niet, fanny! daartoe ben ik niet in staat. - Doch het is reeds laat: willen wij ons niet ter ruste begeven?’
‘Nog een oogenblik, Mylord! Verhaal mij toch iets van het Bal! Wie hebt gij daar al zoo aangetroffen?’
‘Niemand van onze kennissen, mijne waarde!’
‘Waarlijk niet?’
‘Inderdaad. Zulk eene nietsbeduidende bijeenkomst heb ik nog nooit bijgewoond; het was om van te geeuwen. Ik heb er zelfs geene enkele schoone vrouw ontmoet.’
‘Waarlijk? Dus ook geene persoon, aan wie gij iets vleijends kondet zeggen?’
‘Geheel niet. Ik heb den ganschen nacht den arm van den Baronet niet verlaten.’
‘Gij hebt dus niet eene eenige afspraak kunnen maken?’
‘Volstrekt niet.... Maar, wat wilt gij daarmede zeggen?’
‘Eilieve, frederik! zeg mij de waarheid, en ik zal u alles vergeven.’
‘Inderdaad, ik weet u niets te zeggen.’
‘Maar, Mylord! waar is uw ring?’
‘Mijn ring?’... vroeg hij, eenigzins verlegen. ‘Dien moet ik dan verloren hebben... of misschien is die mij wel ontstolen... Ik zal toch eens zien, of ik mijnen zakdoek en mijne doos nog wel heb.’
Toen hij de doos wilde uithalen, viel zij op den grond; en, bij het oprapen derzelve, zag hij eenen man, die onder de tafel verscholen was.
‘Nietswaardige!’ riep hij uit: ‘Nu weet ik, waarom gij u zoo gemakkelijk van het Bal liet terughouden; vanwaar het komt, dat gij op dit uur nog niet te bed zijt; en waarom gij voorgaaft, naar de Opera te willen gaan, waar gij zeker niet geweest zijt!’
‘Dit alles is waar, Mylord! Maar zeg mij dan nu ook, waarom gij het kleed van een' Spaanschen Grande, in stede van een' domino, hebt verkozen; waarom gij eene vrouw in Spaansch gewaad uwer echtgenoote hebt voorgetrokken; en waarom gij, zoodra gij dit voorwerp uwer eerste grilligheid verlaten hadt, terstond eene Non hebt trachten te verleiden!’
‘Uitmuntend, Mevrouw! uitmuntend! Hoezeer ik bemerk, dat gij mij op het Bal hebt laten bespieden, ik zal
| |
| |
mij daarom niet laten bewegen; om bij uw misdadig gedrag stil te zwijgen; op morgen.... Doch gij, Mijnheer! wie gij zijn moogt,’ zich tot den Ridder wendende, die onder de tafel op zijne hurken zat, ‘zult gij eindelijk uit uwen kwalijk gekozen schuilhoek te voorschijn komen? Ik verwacht u binnen drie uren achter de muren van Paddington. Tot zoo lang verwijder u oogenblikkelijk vanhier, of ik werp u uit het venster!’
‘Hier ben ik, Mylord!’ zeide louize, terwijl zij opstond en den hoed afnam: ‘Herken mij thans, wie ik ben!’
‘Dat is inderdaad een vervl..... streek, eene zamenzwering tegen mij! - Ik wil bekennen, dat ik schuldig ben - maar geenszins zoo veel als gij u verbeeldt. Dus, fanny! beken, dat gijzelve op het Bal zijt geweest; maar in welk gewaad?’
‘Niet in dat eener Spaansche Vrouw! Kunt gij echter zeggen, dat gij geen rendezvous hebt bepaald en aangenomen?’
‘Ik zweer bij -’
‘Vaar niet voort, Mylord!’ zeide fanny, terwijl zij hem de hand op den mond leide: ‘Hebt gij er geen aangenomen te Newroad?’
‘Voorzeker niet!’
‘Om alsdan naar Datchet te gaan?’
‘Ik verzeker u van neen!’
‘En zoudt gij die Non niet in Hydepark ontmoeten?’
‘Neen, neen, volstrekt niet!’
‘Bravo, Mylord! bravo!’ riep Mylady foppington, terwijl zij hem in hetzelfde oogenblik den ring voorhield: ‘Herken thans ook uwe Non!’
‘Dood en verderf! Dat is te veel!’ riep hij, met eene gesmoorde stem.
‘Een oud soldaat kent immers geene vrees!’
‘Fanny!’ smeekte nu de getroffen Lord, ‘misbruik thans uwe overwinning niet. Ik ben, wel is waar, geheel ontmaskerd en verpletterd; maar nog oneindig meer in mijne eigene oogen, dan in de uwe.’
‘De oogen van maria zullen u deswege wel weder vertroosten!’
Nu trad louize tusschenbeiden, en beijverde zich, eene verzoening tusschen de beide echtgenooten daar te stellen. Beloften voor het toekomende verwierven dan ook vergiffenis
| |
| |
voor het verledene. Lord foppington brak zijne betrekkingen met maria af, en, in stede van naar Datchet te gaan, vertrok hij met zijne vrouw naar Bath, waar hij eene maand doorbragt, zoo zoet en genoegelijk, als de eerste van zijn huwelijk geweest was.
Men zegt, dat de twist der minnenden eene nieuwe bron der liefde is; zoo scheen dan ook hier verzoening den weg te banen tot haren tempel. Deze weg is echter zeer gevaarlijk; men moet hem niet ligtvaardig inslaan. Niet alle trouwelooze mannen toch hebben vrouwen, gelijk Mylady foppington was; en er kan ligtelijk eene geheel andere soort van wraakzucht, min edelmoedig, geboren worden, dan wij hier zagen. De ring, de rendezvous, en de jaloezij, door den gewaanden Ridder te weeg gebragt, gaven den Lord eene zoo geduchte les, dat die niet zonder uitwerking bleef. Tot een aandenken harer overwinning behield Mylady foppington den ring; maar haar man hield, wat veel meer nog waard was, zijne beloften. |
|