Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 296]
| |
heid overwaardige tracht onder te wroeten. Bijzonder welkom, derhalve, was mij, in het 3de No. van uw geacht Maandwerk, de Verdediging der gewezene Nederlandsche Republiek en harer groote Mannen. Na dezelve gelezen te hebben, ontvielen mij de onderstaande regelen; want, schoon ik geen Dichter ben, schijnt het toch, dat ik mijne aandoeningen, vooral die der verontwaardiging, best in maat uitdruk en moet uitdrukken. Ik laat het echter gaarne aan U over, om deze regelen al of niet te plaatsen; terwijl ik met hoogachting ben Uw Ed. dw. Dienaar
cornelius leidensis. Aan Leyden.
o Stad! geboortestad! weleer
Waart gij mijn trots; maar nu niet meer.
Wat geeft men d'ouden roem ten beste,
Om in uw vaderlandsche veste
Een zuil te stichten voor 't geweld,
Eens door der Vadren moed geveld;
Voor dwingers van het vrij geweten;
Voor oude veete, lang vergeten,
En, met haar, de oude vlek van 't Land?
Terwijl een knaap, nog zwak van hand,
Maar sterk door een', wiens zwellende aders
Het bloed niet onzer vrome Vaders,
Maar gal en gif en wrok doorwoelt,
Zijn' ongetergden moedwil koelt,
Den roem der Vadren aan durft randen,
En, met pas uitgeschoten tanden,
Aan 't hun geheiligd marmer knaagt,
Dat spraakloos nog om eerbied vraagt!...
Zoo poogt men schaamtloos in uw wallen
Der Vadren eerzuil te doén vallen,
Der Vadren, onze roem en eer,
En zet, op 't heilig puin, voor u een schandzuil neêr!
|
|