Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen Geval uit het Lijfstraffelijk Regt.Ten zelfden tijde, dat de gruwel der Inquisitie te Venetië zoo menig onschuldig slagtoffer ombragt, en het gemoed van den menschenvriend met schrik en afgrijzen vervulde, genoot, van eenen anderen kant, hetzelfde Gemeenebest den roem eener ongemeene naauwgezetheid in het opsporen en straffen van misdaden, die bijna onuitvorschelijk schenen te zijn. Eene strafoefening, in 1780 op de St. Markus - plaats uitgeoefend, strekt hiervan tot eene merkwaardige getuigenis. Een jeugdig meisje, dat door geestbeschaving evenzeer als door uiterlijke bevalligheid bekoorde, werd, uit hoofde van bijzondere inzigten, gedwongen, de echtgenoote eens zeer bejaarden mans te worden. In weerwil harer tranen en smeekingen, moest zij den harden wil harer ouderen volgen, en zich dus van den omgang haars vorigen minnaars, een' vurigen en schoonen jongeling, onthouden. Een tijdlang gelukte het beiden, hunnen hartstogt te bedwingen; doch zoo wel de aanprikkelingen eener gloeijende luchtstreke, als de lossere grondstellingen der Italiaansche jeugd, deden hun weldra het spoor van pligt en zedelijkheid te buiten treden; en zij vonden eerlang gelegenheid, elkander te zien, en hunnen vorigen omgang heimelijk voort te zetten. Doch weldra kwam de ijverzucht van den waakzamen echtgenoot daar achter, en zwoer den beide misdadigen strenge wraak. Op zekeren tijd kondigt de vrouw haren bloedverwanten aan, dat haar man voornemens is, eene verre reis te ondernemen. De bepaalde dag verschijnt. Nog nooit had men de jeugdige vrouw zoo bedroefd en mismoedig gezien. De afwezigheid haars mans scheen haar geheel veranderd te hebben. Met alle teekenen van droefheid zocht zij hulp en | |
[pagina 290]
| |
troost hij hare maagschap. Doch naauwelijks was zij een weinig weder bedaard, of de ontvangst eens briefs bragt haar tot volslagene wanhoop; hij behelsde het berigt van den dood haars gemaals. In dit geval hadden hare naastbestaanden niets anders te doen, dan slechts te bedenken, hoedanig zij de jonge weduwe weder eenigzins zouden kunnen opbeuren. Alles is echter gedurende eenen geruimen tijd vruchteloos. Eerst langzamerhand komt de bedroefde weduwe een weinig tot bedaren; en, toen men haar vervolgens den raad geeft, den jongman, die een zoo buitengemeen hartelijk deel in haar lot genomen had, hare hand te schenken, krijgt zij van tijd tot tijd hare vroegere opgeruimdheid weder. Beiden werden dan ook weldra een paar. Na verloop van eenigen tijd vindt men in een' ouden vervallen' put een menschenhoofd. En daar er te Venetië, even als te Parijs la Morgue is, eene afzonderlijke plaats bestaat, waar de lijken van onbekende personen openlijk ter herkenning worden ten toon gesteld, ten einde hierdoor misschien iets naders van dezelve te vernemen, zoo geschiedde zulks ook met dit menschenhoofd, hoezeer het aangezigt geheel onkennelijk was geworden. Doch juist hierdoor was het herkennen onmogelijk, en alles bleef eenen geruimen tijd verborgen. Het geregt beval niettemin, dit hoofd op den duur ten toon te stellen, en hetzelve in wijngeest te bewaren. Een rond jaar bleef dit hoofd aldus voor ieder zigtbaar, en er deed zich geen spoor van bekendwording op. Daar de waarschijnlijkheid hiertoe met iederen dag minder werd, vroeg men ten laatste aan het opperste geregt, wat men met dat hoofd zoude uitvoeren. De regter, welverre van alle hoop op ontdekking op te geven, geeft bevel, hetzelve vooraf nog eens met alle mogelijke naauwkeurigheid te onderzoeken. Men doet zulks, en zie! men vindt in de haren nog het overblijfsel eener papillotte. Voor de regtbank van Venetië is dit stukje papiers eene gewigtige ontdekking, want zij ziet daarin terstond de mogelijkheid eenêr verdere navorsching; die waarschijnlijkheid vermeerdert, toen men hetzelve voor een gedeelte eens briefs herkent. Het zijn, wel is waar, slechts enkele woorden, zonder eenigen zamenhang; evenwel, ook hier weet men zich te helpen. Een bekwaam graveur krijgt last, een fac simile van hetzelve te maken, en daarbij de grootste naauwkeurigheid in het oog te houden. Hiervan worden een groot aantal exemplaren naar alle plaat- | |
[pagina 291]
| |
sen verzonden en openlijk aangeplakt, met belofte eener groote belooning voor hem, die, de hand herkennende, daarvan opening geeft aan het geregt. De wijsheid van dezen maatregel bleek alras, daar zich een man opdeed met de verklaring, dat hij dit geschrift voor het zijne herkende, en wel voor een gedeelte eens briefs, dien hij, vóór verscheidene jaren, aan zijnen broeder te Venetië gezonden had, wiens naam hij opgaf. Men ging nu dit gevonden spoor verder na, en bevond, dat deze broeder, als voor eenen geruimen tijd op reis gegaan, werd opgegeven, maar dat hij van die reis niet weder was teruggekeerd. Terwijl dit alles in het grootste geheim behandeld werd, onderzocht men bij de bloedverwanten van den vermisten, en zelfs bij die der vrouw, om aangaande haar en haar karakter zoo wel, als omtrent zijne betrekkingen, eenige nadere kennis te verkrijgen. Men vernam voorts, dat de maagschap des overledenen een heimelijk vermoeden van moord nimmer bij zich had kunnen onderdrukken. Men nam daarop terstond de verdachte echtgenoote in bewaring; en bij het eerste verhoor bekende zij reeds, dat zij de moordenaresse van haren man was geweest, dien zij in zijn bed gedood, het ligchaam in stukken gesneden, en aldus bij gedeelten verborgen had. Haar toenmalige tweede man was medepligtig, en beiden ontvingen op het schavot door beulshanden den dood, als welverdiende straf van hunne zwarte misdaad. |
|